Aardsch Paradijs (Gr.: Paradeisos; Lat.: Paradisus) duidt in Septuaginta en Vulgaat den tuin aan in Eden, waarin de mensch door God na de schepping geplaatst werd (Gen. 2.8). De beschrijving, die ervan gegeven wordt, wijst op rijkdom, vruchtbaarheid en schoonheid. Onder de vele boomen worden speciaal vermeld de boom van het leven en die van de kennis van goed en kwaad. De Kath. theologie leert over den toestand van den mensch in het p., dat deze natuurlijk gelukkig was cn volmaakt door de buitennatuurlijke gaven en verheven tot de bovennatuurlijke orde (zie → Natuurstaten).
Van uit Eden ging een rivier, die zich in vier takken verdeelde. Sommigen meenen onder de twee laatste rivieren de Tigris en Euphraat te moeten verstaan. Talrijke pogingen zijn beproefd om de plek, waar het p. zich eenmaal bevond, te identificeeren. Alle schijnen tot heden mislukt.
In alle geval bestaat er geen zekerheid. De tuin wordt aardsch p. genoemd, omdat ook soms de Hemel met den naam paradijs wordt aangeduid. C. Smits.In de Christelijke symboliek wordt het aardsch p. als zinnebeeld voor Maria’s zondeloosheid gebruikt; de 4 paradijsstroomen (Phison, Gehon, Tigris en Euphraat) zijn prototypen van de 4 Evangelisten. Deze stroomen worden niet zelden als menschelijke figuren voorgesteld en stutten dan de doopvont; ook stroomen ze als een vloed uit een rots, waarop Christus als Lam Gods, terwijl herten hun dorst eraan lesschen. Voor p. als symbool voor het hemelsch paradijs, → Hemel. Zie ook → Adam.
Lit.: O. Doering, Christl. Symbole ; L. Bréhier, L’art chrétien (21928). p. Gerlachus.