Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-11-2019

Palatijnsch

betekenis & definitie

Oorspr.: wat het palatium, paleis, betreft; wordt thans gewoonlijk beperkt tot de Palatijnsche eerewacht van den paus en de geestelijken, die tot den pauselijken hofstaat (Anticamera) behooren: nl.

1° → Majordomus ;
2° Opperkamerheer, die de audiënties regelt;
Auditeur, of rechtskundig adviseur, die tevens secretaris is van de → Signatuur;
4° → Magister sacri palatii;
5° Datarius of hoofd van de Datarie;
6° De aalmoezenier, die de particuliere weldadigheid van den paus administreert;
7° Verschillende secretarissen (van de Breven der vorsten, van de Lat. Brieven, van het geheime schrift);
8° Enkele ambtenaren als hofmeester, koerier, opperkamenier, sacristain, twee particuliere secretarissen.

Palatijnsche School of Scola palatina was de naam voor de Palts-school aan het hof van Karel den Grooten. R.Post.

< >