(Gr. orchèstra) heette in het Attische theater het voorste gedeelte van het tooneel, waarop zich het koor bevond. Bij het ontstaan van de opera ging de naam op de ruimte over, die de muzikanten innamen (sedert 1637 tusschen tooneel en publiek) en later op het ensemble der instrumentalisten zelf. Naar de samenstelling onderscheidt men:
strijkorkest, uitsluitend bestaande uit strijkinstrumenten, dus violen, alten, violoncellen en contrabassen;
fanfare-orkest, uitsluitend uit koperen blaasinstrumenten bestaande; en harmonie-orkest, waarbij ook houten blaasinstrumenten en slagwerk worden gebruikt.
Een klein bezette instrumentaal-groep heet kamer-orkest (bijv. in Strauss’ Bürger als Edelmann).
Meestal bedoelt men met den naam o. het symphonieorkest, waarvan sedert de Weensche klassieke school de bezetting als volgt is: 2 fluiten, 2 hobo’s, 2 klarinetten, 2 fagotten, 2 (event. 3) hoorns, 2 trompetten, 3 trombones (met bastuba), pauken en strijkorkest. Wagner breidt in zijn „Ring des Nibelungen” de koperen blaasinstrumenten belangrijk uit (tenorhoorns, bastrompetten, enz.), terwijl Berlioz met de parige blazersbezetting brak (toevoeging van piccolo, es-clarinet, contrafagot, Engelsche hoorn, enz.), terwijl ook de slagwerkgroep gedifferentieerder wordt (bij Berlioz 16 paukenI). Strauss verlangt voor zijn Salome (1908) ong. 130 executanten (8-12 hoorns, invoering van baryton-hobo; contrabas-clarinet, enz.). De jazz-band, een na-oorlogsch importartikel uit Amerika met zijn saxophoons, banjo’s,ukelele swaney-whistles, beïnvloedde tijdelijk het Europ. orkest (Ravel, Krenek). Mahler bracht de roede, Schönberg den ketting als „muziekinstrument” in het o., terwijl Respighi in „Pini di Roma” een grammophoonplaat met nachtegaalopname als obligaat-„instrument” gebruikte.
De bekendste orkesten in Nederland zijn: Amsterdam: Het Concertgebouworkest (W. Mengelberg); Den Haag: Het Residentie-orkest (P. v. Anrooy tot 1935; tegenw. onder gastdirigenten); Utrecht: Utr. Stedelijk O. (U.S.O.) (W. v. Otterloo en gastdirigenten); Arnhem: Arnh. O. Ver. (A.O.V.) (J. Spaanderman); Haarlem: Haarlemsche O. Ver. (H.O.V.) (F. Schuurman); Groningen: Gron. O. Ver. (G.O.V.) (K. Kuiler); Rotterdam: Rotterd. Philharmonisch O. (E.Flipse);Maastricht: Sted. Orkest(H. Hermans). In België: Brussel: Soc. Philharm. de Bruxelles, Nationaal Orkest, Concerts Defauw (Désiré Defauw), Conservatoriumconcerten; Antwerpen: Kon. Mij. van Dierkunde (Flor Alpaerts), De Nieuwe Concerten, Conservatoriumconcerten (Lodewijk De Vocht); Gent: Orkestver. van het Kon. Muziekconservatorium (Toussaint de Sutter); Assoc. des Concerts d’Hiver (Dés. Defauw); Luik: Conservatoriumconcerten (Fr. Rasse).
Een opsomming van buitenlandsche orkestvereenigingen vindt men in: Riemann, Musiklexicon (“1929, 1307-1311). Koole.