(scheik.). Wanneer in monogesubstitueerd benzol een tweede substituent wordt ingevoerd (bijv. door halogeneeren, nitreeren of sulfoneeren), zal de plaats, waarop deze tweede substituent aan de benzolkem komt, vnl. afhangen van den aard van den oorspr. aanwezigen substituent. Volgens den oriënteeringsregel zullen onverzadigde groepen (bijv. N02, CO, CN, SO3H, enz.) een tweeden substituent naar de metaplaats (→ Meta-stand) richten.
Verzadigde monosubstituenten daarentegen oefenen een orthoen para-richtende werking uit (bijv. halogeen, alkyl, OH, enz.).Voorbeeld: nitrobenzeen (C8H5N02) geeft bij verder nitreeren vrij veel m-dinitrobenzeen; uit tolueen (C8H5CH3) daarentegen ontstaat bij nitreeren vrijwel uitsluitend een p-nitrotolueen en bijna geen m-nitrolueen. de Roy van Zuydewijn.