De door het kerkelijk recht voorgeschreven proeftijd, welken iedere kloostercandidaat moet hebben doorgemaakt om op geldige wijze ➝ professie te kunnen afleggen. Doel van het n. is, voor den candidaat: onder leiding van den novicenmeester het kloosterleven, zijn regels en verdere verplichtingen te leeren kennen en zich daarin te oefenen; voor het kloostergenootschap: te onderzoeken, of de candidaat geschikt is voor het kloosterleven in het algemeen en voor de speciale doelstellingen van het betrokken genootschap in het bijzonder.
Vereischten voor de toelating tot het n.: afwezigheid van canonieke beletselen; gunstige getuigschriften (➝ testimoniaalbrieven); ouderdom van minstens 15 jaren voleind. Het n. begint in den regel met de ➝ inkleeding; echter kunnen de constituties van het kloostergenootschap een andere aanvangswijze bepalen, hetgeen overigens maar weinig voorkomt.
Het n. moet een vol, ononderbroken jaar duren en in het noviciaatshuis worden doorgebracht; vrijwillig terugtreden, resp. ontslag van den candidaat is gedurende het n. zonder meer mogelijk. C.I.C., can. 542-572.
Schweigman.Lit. : R. Bakalarczyk, De novitiatu (1927).