Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Noma

betekenis & definitie

(geneesk.), een met heftige ontsteking gepaard gaande aandoening, welke als regel uitgaat van het wangslijmvlies, soms ook van de wanghuid na verwonding, zich snel uitbreidt, doorbreekt en door het snel opvreten van het weefsel in korten tijd aanleiding geeft tot een groot weefsel defect. In het begin ziet men aan de wang een blauwachtig, hard infiltraat, waarna spoedig doorbraak naar buiten volgt.

Het ziekteproces gaat met stank gepaard, etterige en bloederige vloeistof komt uit den mond naar buiten. Het gaat ook geregeld gepaard met zwelling der halsklieren.

Meestal is het een proces, dat bij eenmaal optreden moeilijk te stuiten valt en den dood veroorzaakt.Dit is vooral het geval, omdat n. vnl. optreedt bij kinderen, bij wie de alg. toestand slecht is (na het doormaken van infectieziekten, lichamelijke uitputting), ook als deze toestand het gevolg is van onvoldoende of onoordeelkundige voeding of na ondermijning van het organisme door ingewandsparasieten. De verwekker is onbekend. Soms zou de Plaut-Vincentsche spirilbacil-combinatie oorzaak zijn. Aanbeveling verdient in den aanvang chirurgische therapie, verder desinfecteerende vloeistoffen, waarbij vooral van salvarsancompressen soms goede resultaten zijn gezien. E. Hermans

< >