Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Nomaden

betekenis & definitie

In tegenstelling met de volken der oercultuur, die wel geen vaste woonplaatsen hebben, maar toch geen eigenlijk nomadenleven leiden, zijn de n. vertegenwoordigers van een cultuurkring, die zich, parallel met de landbouwerscultuur, onmiddellijk uit de phase van „verzamelen en jagen” ontwikkeld heeft. Deze ontwikkeling heeft plaats gehad in Centraal- en Noord-Azië, waar typische vertegenwoordigers wonen, zooals bijv. de Mandsjoes, de Turk-Tartaren en in het Z.W. de Arabieren.

Pas later verspreidden zich de n. over het N. en O. van Afrika. De n. leven van de veeteelt (rendier, jakrund, paard, ezel, schaap, geit, enz.) en daarbij is de productie van melk en wol van meer belang dan de vleeschvoorziening.

Gewoonlijk worden meerdere diersoorten tegelijk gehouden; de voornaamste soort dient dan meer tot kapitaalvorming („capita”), zoodat men slechts zeer ongaarne tot slachting daarvan overgaat (bij de Arabieren bijv. paard en schaap). De n. oefenen naast de veeteelt geen landbouw uit; oorspr. was dit ten minste zeker niet het geval.Het herdersbedrijf heeft ver dragende sociale gevolgen gehad. Het nomadenleven brengt vanzelf een zeer gering bezit aan stoffelijke cultuurgoederen mee; maar leidt tot een groote mate van beweeglijkheid der afzonderlijke groepen; het overwegen van het mannelijk element in de levensmiddelenvoorziening voerde tot een sterk op den voorgrond tredend patriarchaat; het bijeenbrengen van reusachtige kudden eischte meer arbeidskrachten en daardoor werden de polygamie en de uitgebreide patriarchale familievorm bevorderd; sterke aanwas van de kudden en groote sterfte onder het vee gaven aanleiding tot het ontstaan van een sociale klassetegenstelling tusschen heeren en onderhoorigen. Wanneer herdersvolken zich veroverend uitbreidden over landbouwende volken met vaste woonplaatsen, begonnen ook daar deze elementen (beweeglijkheid, patriarchaat, sociale klasse-indeeling) door te dringen en bijna zonder uitzondering zijn daaruit de vroegste hoogere culturen, de heerenculturen, voortgekomen. Trimborn.

Lit. : W. Schmidt, Totemismus, viehzüchterischer Nomadismus und Mutterrecht (in: Anthropos, X-XI) ; Flor, Haustiere und Hirtenkulturen (Weenen 1930) ; Menghin, Weltgeschichte der Steinzeit (Weenen 1931).

< >