Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Neuville

betekenis & definitie

1° Gem. in de prov. Namen, ten Z. van Philippeville; ca. 500 inw. (Kath.); opp. 1401 ha; landbouw; rood marmer, steengroeven.

2° Neuville-in-Condroz, gem. in de prov. Luik; opp. 1080 ha, ruim 500 inw.; dicht beboschte omgeving, landbouw en veeteelt; steengroeven; kasteel met uitgestrekten tuin en woud. N. was eertijds afhankelijk van Luik.
3° Neuville-in-Ferrain, gem. in Fransch-Vlaanderen. Ca. 4400 inw., tweetalig, meerderheid Fransch sprekend. Twee parochies: hoofdkerk, gewijd aan den H. Quirinus; hulpparochie, gewijd aan de H. Teresia van het Kindje Jesus. Landbouw en textielnijverheid.
4° Neuville-sous-Huy, gem. in het W. van de prov. Luik, ten N.O. van Hoei; opp. 250 ha, ca. 80 inw. N. ligt aan den rechteroever der Maas; landbouw, uitgestrekte bosschen in de omgeving. Kerk verbouwd in de 18e eeuw, kasteel De la Neuville. N. was eertijds afhankelijk van Luik.

< >