(Cnidaria) zijn ➝ holtedieren met netelcellen; deze komen voor bij kwalpoliepen, echte kwallen en bloemdieren. Genoemde cellen liggen in de huid als ovale blaasjes met geleiachtigen inhoud en stevigen wand; zij bevatten een buisvormigen zgn. neteldraad, die in rust spiraalvormig opgerold is en naar binnen gestulpt als de vinger van een handschoen; de instulpingsopening is door een deksel gesloten.
De cellen dragen aan den bovenkant een tasthaar of cnidocil, dat buiten de huid uitsteekt; als dit aangeraakt wordt, slingert de draad zich met kracht naar buiten, omdat zij door de elasticiteit van den wand thans wordt uitgestulpt. De in de cel aanwezige, bijtende vloeistof wordt dan uitgestort in de wond, die door den draad en de daaraan gezeten weerhaken is gemaakt.
Deze vloeistof is giftig en vreet snel door het chitinepantser van kleine dieren heen. De netelcellen vormen dan ook een machtig middel ter verdediging en om de prooi te dooden.
Het aantal is zeer groot; bij een zeeanemoon schatte men dit op ong. 500 millioen.Lit.: Brehm, Tierleben (I Leipzig-Weenen 1918).