Wijsgeerig stelsel uit de laatste periode van de Grieksche wijsbegeerte, dat als vernieuwing van de leer van ➝ Plato wordt aangediend, maar dat met behoud van enkele grondgedachten op wezenlijke punten van het oude Platonisme afwijkt, en elementen uit het Aristotelisme en de Stoa, uit het Neo-Pythagoreïsme en de leer van Philo van Alexandrië critisch in zich opneemt; het is overwegend theocentrisch gericht en vat onder godsdienstig oogpunt alle wijsheid en wetenschap van het Hellenistisch tijdvak samen.
Het N.-P. geeft aan zinnelijke en bovenzinnelijke werkelijkheid een gemeenschappelijken oorsprong in de Godheid (➝ emanatisme), en stelt aan alle zijn den terugkeer naar God ten doel (➝ apocatastasis); daardoor wordt het dualisme van Plato in princiep opgeheven.
Hoogste trap van het Zijn is bij het N.-P. de goddelijke Triade: het Eéne, de ➝ Nous en de Wereldziel. Het Eéne is onkenbaar en onbepaalbaar, het staat boven het Zijn; alle Zijn komt uit hem voort. De Nous is de denkende gedachte, waarin denken en Zijn identiek zijn: in hem zijn de ideeën, hiërarchisch geordend, die de ware werkelijkheid uitmaken. De Wereldziel vormt met de materie, die uit haar voortkomt, den kosmos. De mensch is in zijn kennen van de verlichting door den Nous afhankelijk. Langs de wegen van zuivering, verlichting en vereeniging kan hij reeds in dit leven tot den volkomen opgang in de Godheid geraken.
Het N.-P., als boven beschreven, heeft na Ammonius Saccas (ca. 175-242 na Chr.) zijn voornaamsten vertegenwoordiger in Plotinus (204-270). Na den dood van den laatste ontwikkelt het zich in verschillende richtingen, onder leiding van Porphyrius (✝ ca. 300), Jamblichus (✝ ca. 330) en Proclus (✝ 485).
In de middeleeuwsche wijsbegeerte van het Westen is het N.-P. langs drie wegen doorgedrongen. Vooreerst heeft het de wijsbegeerte van ➝ Augustinus en met hem het ➝ Augustinisme der Scholastiek overwegend beïnvloed. Vervolgens zijn door den Pseudo-Dionysius (➝ Dionysius) den Areopagiet de princiepen van de Neo-Platoonsche mystiek in de M. E. bekend gemaakt en verspreid. Ten slotte heeft de Hoogscholastiek door bemiddeling der Arabieren de wijsbegeerte van Aristoteles het eerst leeren kennen in een Neo-Platoonsche interpretatie. Tot het optreden van Albert den Grooten en Thomas van Aquino draagt geheel het denk- en cultuurleven der M. E. een uitgesproken stempel van N.-P., en ook daarna blijft dit in de laatste vertegenwoordigers van het Augustinisme nog langen tijd voortleven.
In de moderne wijsbegeerte worden verspreide sporen van het N.-P. aangetroffen bij Nicolaas van Cusa, Giordano Bruno, in de Platoonsche scholen van Florence en Cambridge, bij Malebranche, Fichte, Schelling, Kegel, Bergson en Bierens de Haan.
Lit.: A. Drews, Plotin und der Untergang der antiken Weltanschauung (Jena 1907); W. Inge, The philosophy of Plotinus (Londen 1919): Th. Whittaker, The Neo-Platonists (Cambridge 1918); E. Bréhier, La philosophie de Plotin (Parijs 1928); F. Sassen, Wijsbeg. der Grieken en Romeinen (21932).
F. Sassen.