Aristotelisme - De leerlingen van Aristoteles zetten zijn arbeid vooral op positief-wetenschappelijk gebied voort en werkten zijn wijsbegeerte in naturalistischen geest uit. Invloeden van de Stoa en het Epicurisme deden zich gelden.
De groote commentatoren, Andronicus van Rhodus en Alexander van Aphrodisias, aanvaardden het stelsel weer in zijn oorspronkelijke zuiverheid. Bij de Kerkvaders is de invloed van het A. gering. Het vond na de sluiting der scholen te Athene (begin 6e eeuw) een toevlucht in Syrië, waar de Arabieren het leerden kennen. Voor de Arabische denkers, vooral Avicenna en Averroës, is Aristoteles de wijsgeer bij uitstek; zij trachten echter het A. met het Platonisme te verbinden en geven aan tal van Arist.-problemen een Neo-Plat. getinte oplossing. In het Christelijk Westen kende men tot midden 12e eeuw alleen de logische werken van Aristoteles in de vertaling van Boëthius; deze vonden algemeene verspreiding. Later werden ook de overige, eerst uit het Arabisch, dan ook rechtstreeks uit het Gr. in het Lat. vertaald.
Het A. werd echter aanvankelijk door heel de kerkelijke en wetenschappelijke wereld als monistisch, pantheïstisch en gevaarlijk voor het geloof bestreden. Het Augustinisme bleef zich tegen het A. verzetten, maar onderging er den invloed van. Het Lat. Averroïsme aanvaardde het zonder voorbehoud in de Arab. interpretatie. Albert de Groote en Thomas van Aquino gaven er naar de eischen der waarheid een eigen verklaring aan, waardoor het als Christelijk A. met het dogma feitelijk bleek overeen te stemmen. Door Thomisme en Scotisme werd het A. de overwegende wijsgeerige richting in de Scholastiek.
In de 14e en 15e eeuw raakte het A. in discrediet door den twijfel aan de physische en astronomische theorieën van Aristoteles, waarmee men de rest van het stelsel onafscheidelijk verbonden waande. Toen deze definitief onjuist bleken, werd de afkeer van het A. bijna algemeen. In Italië beproefden de Alexandristen een vernieuwing. In de Kath. en Prot. na-Scholastiek bleef het A. gehandhaafd, zonder dat men steeds physica en metaphysica van Aristoteles voldoende uit elkaar wist te houden. Hierin is eerst de Neo-Scholastiek voorgoed geslaagd.
Lit.: A. Chollet, Aristotélisme. Dict. Théol. Cath. (I 1869—1887); F. Sassen, Geschiedenis der Patristische en Middeleeuwsche Wijsbegeerte (1932).
F. Sassen.