Een orde der Cephalopoda (koppootigen), hooren tot het phylum der Mollusca (weekdieren). Met de orde der Ammonieten worden ze vaak samen gegroepeerd tot de Tetrabranchiata.
Ze bezitten een uitwendige gekamerde schaal; de tusschenschotten zijn in tegenstelling tot die der Ammonieten eenvoudig van bouw, naar voren concaaf ; de sipho loopt centraal, de siphonale kraagjes zijn naar achteren gericht. De uitwendige vorm is zeer verschillend.
Naast rechte vormen (Orthoceras) komen gebogen vormen voor (Cyrtoceras, Phragmoceras) en ten slotte zijn er nog de spiraalsgewijze opgerolde vormen (Nautilus). De vroegste vormen verschenen in het Cambrium; ze hadden een rechte schaal.
De N. nemen een groote ontwikkeling in het Ordovicium en bereiken het maximum in het Siluur; de groep neemt af in het Devoon en Carboon; er zijn slechts weinig vormen, die nog tot in de Mesozoïsche periode voortleefden (Orthoceras).In Tertiaire afzettingen komen slechts de genera Nautilus en Aturia (met spiraalsgewijze gewonden schaal) voor. Nautilus verschijnt voor het eerst in het Trias, heeft den grootsten bloeitijd in Jura en Krijt, in het Tertiair is het voorkomen vrij beperkt, en tegenw. leven er nog slechts vier soorten van dit genus in den Indisch,en Oceaan.
Lit.: H. Woods, Paleontology. Invertebrate (71936); K. von Zittel, Grundzüge der Paleontologie (II Abt. Inverlebrata, 31910); H. Schmidt, Einführung in die Palaeontologie (1935). v.d. Geyn