Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Monoplithongeering

betekenis & definitie

(philol.). Een zuivere klank werd in de Germ. dialecten reeds vroeg gediphthongeerd (➝ Diphthongeering), toch bleven lange klanken ê, î, ô, u tot heden hier en daar als monophthong bewaard: spêgel (West-Vlaamsch), wîne (Limb., W.Vl.), blôme (W.Vl.), duve (duiven).

Oorspr. diphthongen werden insgelijks vroeg tot monophthongen: Germ. ai → ê naast ei: breed, scheiden, Germ. au → ô naast oe: grote, groete; Germ. eo, io, iu → î: niwe. Secondaire diphthongen zijn thans weleens monophthongen: ei uit ai → â: bâtel (beitel); ij uit î → â: tâd (tijd); au uit aw → â: dâ (dauw); ou uit i(w), u(w) → â: dâ (duw); hâvelek (huwelijk). Jacobs.

< >