Gel - (scheik.) noemt men veelal alle niet grof kristallijne stoffen, die zich uit een colloïdale oplossing (sol) kunnen afzetten. Uit een hydrosol, een colloïdale opl. (→ Colloïdchemie) van de stof in water, wordt een hydrogel gevormd; uit een alcosol, een colloïdale opl. van de stof in alcohol, ontstaat een alcogel, enz.
Een geheel afdoende, duidelijke definitie is echter voor het begrip g. niet bekend. Iedere onderzoeker treft zijn grenzen anders. Het zijn in het algemeen colloïdaal-disperse systemen, die uit een vaste en vloeibare phase, of misschien uit twee taaie vloeibare phasen zijn opgebouwd en die, ofschoon ze zeer vloeistofrijk zijn, vorm en samenhang bezitten, dus elastische eigenschappen hebben. Uiterlijk is een g. een geleiachtige massa. Evenals in de techniek en in de analytische chemie spelen g. ook in de natuur, bij den opbouw en groei van plant en dier, een voorname rol.
Hoogeveen.