(Ital. Lazio), landschap in middenItalië, opp. 17 180 km2, ca. 2 385 000 inw. (Kath.). L. is voor het grootste deel berg- en heuvelland: kalksteenuitloopers van de Apennijnen, hier en daar overdekt door vulkanische gesteenten.
De kust bestaat voor het grootste deel uit aangeslibde vlakten, moerassig en ongezond; groote deelen zijn reeds drooggelegd. Heere.Lit.: E. Caperto en F. Romero, II L. (1926).
Het oude Latium strekte zich oorspr. uit van benoorden de Tibermonding naar het Z. tot aan Tarricina, in het W. begrensd door Etrurië, in het N. door het gebied der Sabijnen, in het N.O., O., en Z.O. door de Aequi, Hemici en Volsci. Voorn. steden waren Rome, Alba Longa, Tibur, Praenestum, Aricia, Laurentum, Ardea, Antium, Circeii. In de 4e e. v. Chr. werden de Aurunci, Hemici en Volsci onderworpen en reikte Latium tot aan Campania. Bovengenoemde Lat. steden (behalve Rome) vormden een oeroud stamverbond. Na de verovering van Alba Longa sloot Rome een verbond op voet van gelijkheid (foedus aequum) met de L a t ij n e n (493 v. Chr.) en verwierf spoedig de hegemonie. De Latijnen hadden van nu af aan onder de bondgenooten van Rome een bevoorrechte positie, hetgeen tot uiting kwam in de formule: socii nomenque Latinum, socii et Latini. Deze voorrechten worden samengevat in den naam: Latinitas, Latium of ius Latii. In 338 werd de Lat. bond opgelost en bleef slechts een feestverbond. Rome bezigde voor het stichten van kolonies meestal Latini (coloniae Latinae). Hoe meer Rome in macht toenam, des te kariger werd het met het schenken van het volledig ius Latii, wel verleende het nog een Latium minus. Dit beperkte Latijnsche recht werd bijv. toegekend aan Gallia Transpadana (89 v. Chr.), Sicilische steden, door Vespasianus nog aan Spanje. Toen Caracalla het Rom. burgerrecht verleende aan alle vrije onderdanen (212 n. Chr.) verviel alle ongelijkheid in burgerrechten en dus ook het ius Latii totaal. Witlox.