Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Karel de Groote (Rijk der Franken)

betekenis & definitie

(Charlemagne), keizer van het herstelde Westersch-Romeinsche Rijk en koning van het Frankenrijk. *2 April 742 (te Salzburg?), j28 Jan. 814 te Aken. Hij was de zoon van Pepijn den Jongeren en → Bertrada. In 768 volgde hij met zijn broer → Carloman zijn vader als koning der Franken op.

Na Carloman’s dood, met wien hij in voortdurend conflict geleefd had, regeerde hij sinds 771 alleen. Op velerlei gebied is hij een heerscher van buitengewone beteekenis geweest. Zie pl. (vgl. index kol.832) en kaart.Als veldheer heeft hij 53 veldtochten ondernomen, grootendeels noodig tot beveiliging van zijn rijk en tot vestiging van orde en rust in West-Europa. De strijd tegen de Longobarden (772-776) eindigde met de verovering van de Lombardische koningskroon. De Saksen bedwong hij in verschillende veldtochten (772-804), waarin hij, verbitterd door hun herhaalden opstand en woordbreuk, soms met onverbiddelijke hardheid optrad (bloedbad te Verden, 782). Door geweld en emigratie dwong hij hen tot bekeering, hetgeen zeker af te keuren is, al dient erkend, dat het Christendom voor hen een zegen is geweest en dat het onder hen in korten tijd heerlijk opbloeide. De Saracenen wierp hij terug tot aan de Ebro (778), ondanks de nederlaag van zijn neef Roeland (→ Chanson de Roland). Het opgestane Beieren onderwierp hij in 787; de Slaven en Avaren werden in den oorlog van 794 tot 799 gedwongen de Oostgrenzen te eerbiedigen. Ten slotte regeerde Karel van Po en Ebro tot Jutland, van de Westelijke zeekust tot Elbe en Dalmatië.

Wetgever. In het groote en onsamenhangende complex, waarover hij heerschte, heeft K. orde en eenheid trachten te brengen, zonder dat het eigen volkskarakter der verschillende Germaansche en Romaansche volken werd aangetast. De Germaansche wetten werden voor ieder der stammen afzonderlijk opgeteekend, de rechtspraak geordend, het rijk in gebieden verdeeld, waarover hertogen, marken gouwgraven enz. als koninklijke ambtenaren het bestuur voerden, terwijl zij zelf regelmatig door de „missi regii” of „missi dominici” (gewoonlijk een wereldlijk groote en een bisschop) werden bezocht en gecontroleerd. K. regelde den krijgsdienst, bevorderde den landbouw, die de grondslag was van de toenmalige maatschappij, en beriep talrijke rijksdagen, waar hij in tegenwoordigheid van rijksgrooten en bisschoppen, a.h.w. in congres vereenigd, de voorschriften uitvaardigde en de maatregelen trof, bekend onder den naam van Capitularia. Hierin werden geestelijke en tijdelijke zaken, in bonte mengeling dooreen, geregeld, een blijk van de wederzijdsche doordringing van het geestelijke en het wereldlijke leven tot één Christelijke gemeenschap.

Beschaven. Karel begreep, dat hij de verschillende hem onderworpen volken niet door het zwaard bijeen kon houden, maar dat hij hen slechts in een hoogere cultuur, en wel van Christelijke beschaving, tot een eenheid kon doen samensmelten. Vandaar zijn groote zorg voor het onderwijs. De reeds van ouds bestaande Schola Palatina (paleis- of hofschool) werd door zijn voomaamsten helper in het beschavingswerk, Alcuinus (zie het art. op diens naam), gereorganiseerd en tot hoogen bloei gebracht. Allerwegen werden kapittelen kloosterscholen opgericht; zelfs parochiescholen schreef K. voor, waarbij echter niet gedacht moet worden aan algemeen profaan volksonderwijs, doch hoofdzakelijk aan onderricht in den godsdienst. Zelf bezield met groote liefde voor hoogere cultuur, beriep hij geleerden van buiten aan zijn hof: Alcuinus, Paulus Diaconus, Paulinus van Aquilea en vele anderen.

Alcuinus gaf den stoot tot de vorming der „Karolingische Academie”, waar mannen en vrouwen, die naar wetenschap en ontwikkeling streefden, onder voorzitterschap van K. in gezelligen kring bijeenkwamen. Er werd studie gemaakt van de Oudheid, de letteren, de theologie enz., en terecht bestempelt men dit streven van den Karolingischen hofkring met den naam van Karolingische Renaissance. Beschermer van den godsdienst. Bovenal echter zag K. in den godsdienst den voomaamsten beschavingsfactor; deze was het middel, waardoor hij zijn doel wilde bereiken. Hij gaf uitgebreide voorschriften voor de ontwikkeling der geestelijkheid, noopte hen tot ijverige zielzorg, schreef tienden voor tot onderhoud van den godsdienst en zijn bedienaars, verordende regelmatige visitaties en synoden, verplichtte het volk de voornaamste gebeden en geloofswaarheden (Onze Vader, Symbolum, Tien Geboden) in de moedertaal van buiten te kennen en den Zondag te heiligen. Ook stichtte hij in het veroverde Saksenland en het verdere Oostelijk gedeelte van zijn rijk tal van bisdommen (Minden, Halberstadt, Verden, Bremen, Münster, Hildesheim, Osnabrück, Paderbom) en toonde hij in alles den godsdienst als grondslag van zijn beschavingswerk te beschouwen.

Keizerschap. Ofschoon hij bij dit alles zich zelf wel beschouwde als de eerst door God geroepene om Kerk en godsdienst te verdedigen en te bevorderen, werkte hij toch trouw met paus en bisschoppen samen, wier zeggensmacht in het zuiver geestelijke hij meestal volkomen erkende. Op het Kerstfeest van het jaar 800 werd hij door paus Leo III in de St. Pieter tot keizer gekroond. De berichten over deze gebeurtenis van ingrijpende beteekenis zijn schaarsch en onvolledig. Toch is wel zeker, dat, hoewel in naam het Westersch-Romeinsche keizerschap hersteld werd, in de zaak iets anders bedoeld werd, nl.: de paus erkende K. als voomaamsten vorst der Christenheid, verdediger der Kerk en wereldlijk hoofd van de Christelijke samenleving.

Van dan af dateert de middeleeuwsche Christelijke gemeenschap onder een tweevoudig hoofd, een geestelijk en een wereldlijk. Deze gedachte is de grondslag gebleven van de maatschappelijke structuur tot aan de afscheiding van het Protestantisme ; daarentegen is K.’s politiek werk weldra uiteengevallen, daar het te veel afhing van zijn eigen genie en persoonlijke energie.

Persoonlijkheid. K. is inderdaad een groot heerscher geweest, die als gelijke optrad naast den keizer van Byzantium en den heerscher der Mohammedanen Haroen al Rasjid. Hij was ook een oprecht Christen; al leidde zijn bijzondere positie hem er toe een deel van de taak over te nemen, die alleen aan de Kerk toekwam. Dit geldt niet alleen voor zijn ingrijpen in het godsdienstig onderricht, de opleiding der geestelijkheid, de voogdij over de bisschoppen en zelfs den paus uitgeoefend, maar soms ook voor zuiver godsdienstige leerstukken, als de invoeging van het → Filioque in het Symbolum en den → Beeldenstrijd (zie dit woord sub 2°). Zijn huwelijksleven is wel niet onberispelijk geweest, al zijn de berichten over de verschillende vrouwen, die hij gehad heeft, te vaag om tot een juist oordeel in staat te stellen. Genoemd worden o.a.

Himiltrude, Desiderata, Hildegarde, Fastrada, e.a., van wie de laatste door haar trotsch en wreed optreden een opstand tegen K. veroorzaakte. Verschillende dochters overleefden hem, doch slechts één zoon, Lodewijk de Vrome, die hem ook opvolgde.

Na zijn dood is hij tot een legendarischen held geworden, o.a. in het Roelandslied, de Karelromans enz. De tegenpaus Paschalis III canonizeerde hem in 1165 (feest 28 Jan.); de Kerk heeft dit niet gesanctionneerd, doch laat voor Aken en omgeving zijn vereering als zalige toe.

Lit. : de lit. over K. is zeer uitgebreid ; men vindt de voornaamste bronnen en werken in de handboeken van De Jong, Funk-Bihlmeyer e. a. Gewezen zij slechts op Eginhard, Vita Karoli Magni (uitgave van Pertz-Waitz, 61911); Halphen, Etudes critiques sur Charlemagne, en andere werken van denzelfden schrijver over deze stof; Kleinclausz, Charlemagne (1934) ; Duchesne, Premiers temps de l’Etat Pontifical (31914) ; Dict. d’Archéol. etc. chrétienne (s.v. Charlemagne). Voor zijn onderwijsbemoeiingen is uitstekend het helaas onvoltooide werk van Schoengen, Gesch. v. h. onderwijs in Nederland (1911; slechts elf afleveringen v. d. 24 verschenen). Gorris In de iconographie wordt Karel de Groote reeds zeer vroeg uitgebeeld (verloren mozaïek in het Triclinium van het Paleis van Lateranen te Rome; mozaïek in de absis van S. Susanna te Rome), vnl. in betrekking tot de legende (glasvenster te Chartres naar een verloren model van S.

Denis te Parijs). Verder op munten, emailwerken, edelsmeedkunstwerken (schrijn van K. te Aken; keizerstandbeeldje in Museum Camavalet te Parijs), enz.

Lit.: K. Künstle, Ikonographie der Heiligen (1926); A. Michel, Hist. de l’art (register 195). p. Gerlachus.

Voor → Karolingische bouwkunst, → Karolingische sage, enz., zie aldaar. Zie ook → Carel ende Elegast.

< >