Hertog van Bourgondië en heer der Nederlanden (1467-1477), zoon van Philips den Goeden en Isabella van Portugal. * 10 Nov. 1433 te Dijon, ✝ (gesneuveld) 5 Jan. 1477 bij Nancy. K. erfde van zijn vader den landhonger en van zijn moeder de vasthoudendheid aan zijn plannen. Een zorgvuldige opvoeding maakte van hem niet alleen een volmaakt ridder en krijgsman, maar ook een bewonderaar van kunst en wetenschap.
Wellicht heeft de lezing der ridderromans in hem den lust in avontuur aangewakkerd. Reeds tijdens het leven van zijn vader, met wien hij het niet te best kon vinden, nam hij deel aan het inwendig bestuur der Bourgondische landen. Zijn zorg was vooral voor de rechtspraak en voor de geldzaken, die nochtans door zijn oorlogen in verwarring raakten.
De Groote Raad werd in 1473 naar Mechelen overgebracht en hij poogde de drie rekenkamers van Rijsel, Brussel en Den Haag eveneens daar te centraliseeren. Ook voor het dijk- en polderwezen had hij een bijzondere belangstelling, en een drooglegging, Charlois bij Rotterdam, bewaart nog zijn naam, Charolais, zooals K. naar zijn apanage, bij het leven van zijn vader, genoemd werd.In 1470 dacht hij aan onderwerping van Friesland, waarin hij verhinderd werd door de hulp, die zijn zwager Eduard IV van hem vroeg en die hij ook verleende. In de Geldersche twisten tusschen Arnold en Adolf mengde hij zich, met het gevolg, dat hij na Amold’s dood (1473) zich van het gewest meester maakte en ook door den keizer als hertog erkend werd. Zijn overgroote strengheid vierde hij bot tegen Gent en vooral tegen Luik, door Lodewijk XI telkens tegen hem opgehitst, dat hij ten slotte gruwelijk heeft verwoest, waarbij Lodewijk tegenwoordig moest zijn. Deze was tijdens het leven van zijn vader Karel VII met de Bourgondiërs bevriend, maar werd na diens dood (1461) hun doodvijand. K. nam deel aan den strijd van de Ligue du Bien Public en noopte den koning tot het zeer nadeelig verdrag van Péronne (1468). Bij hem rijpte ten slotte het plan tot de stichting van een onafhankelijk koninkrijk Bourgondië, dat verwezenlijkt zou worden op een samenkomst met den keizer, Frederik III, te Trier (Nov. 1473).
De keizer vertrok echter in den nacht en bereidde aldus aan K. een grievende teleurstelling. Dit was het begin van zijn ondergang. Hij mengde zich in de twisten tusschen den aartsbisschop van Keulen en zijn kapittel, met het doel, zijn macht aan den Rijn te vestigen. Hij sloeg het beleg voor Neuss, dat hij na een jaar (Juli 1474 Juni 1475) weer moest opbreken. In tusschen was hij met de Zwitsers in conflict gekomen en wierp zich op Lotharingen, dat geen weerstand kon bieden. Een oogenblik scheen zijn geluksster weer te rijzen, maar in 1476 werd hij door de Zwitsers bij Granson en Murten verslagen en in het begin van het volgend jaar sneuvelde hij bij het beleg van Nancy, een eenige dochter, Maria, nalatende.
Lit.: Kooperberg, in N. Ned. Biogr. Wbk. (V, 266284, met uitv. opg. v. bronnen en lit.). W. Mulder S.J.