1° Een mengsel van talen, een bedorven taal, een „knoeitaal”.
2° Een voor oningewijden moeilijk verstaanbare taal; een „dieventaal”. Het j. der rechtsgeleerden. Een geleerd j. (Wbk. Ned. Taal, VII, I) (Fr.: argot). Omdat men ➝ Jiddisch niet begreep, of minachtte, werd het ook j. genoemd.
3° In de ➝ geheimtalen verstaat men onder j. een geheime vaktaal gelocaliseerd op alle groote veemarkten. De begrippen, door de geheimtaalwoorden weergegeven, hebben voor een groot gedeelte betrekking op paarden- en veehandel. Deze geheimtaal woorden zijn veelal aan het ➝ Jiddisch ontleend.
Lit.: J. G. M. Moormann, De Geheimtalen (I. Studie; II. Bronnenboek).
Moormann.