Jan joest van calcar - Schilder, * ca. 1460, ✝ 1519 te Haarlem. In de archieven van Calcar verschijnt hij tussclien 1505 en 1508, in welke jaren hij aldaar het groote altaar in de Nicolaaskerk schilderde.
In 1510 koopt hij een huis te Haarlem, in 1515 Dolychromeert hij een beeld voor de St. Bavokerk. Het is onbekend in welke dier twee steden hij geboren is. Daar hij ook veel Jan Joost van Holland genoemd wordt en zijn kunst sterk Nederlandsch getint is, neemt men meest aan, dat hij Haarlemmer is. Tot voor kort golden de 20 tafereelen aan het altaar te Calcar als zijn eenige werk; Friedlander schreef hem echter nog eenige andere stukken toe, o.a. het groote altaar in Palencia (Sp.) met 8 paneelen, dat hij voor iets vroeger dan dat van Calcar houdt. Het werk van Jan Joest, dat nog geheel 15e-eeuwsch aandoet, getuigt van een groot meesterschap; hij behandelt oude gegevens eenigszins vrij en persoonlijk.
Zijn ruimtegevoel is gering en zijn kennis van anatomie gaat niet ver, daarentegen verraden zijn figuren een sterk psychisch leven en zijn zij zeer individueel. Zijn weelderig bloeiend koloriet is wel zijn sterkste zijde, wat tezamen met zijn lichteffecten echt Hollandsch is. Men vindt in zijn werk niet meer geheel het streng devote der primitieven, hij heeft neiging voor het caricaturale en een zin voor het genre-achtige, bijna al boertige, dat men in Holland in de 17e eeuw zoo sterk aantreft. De onmiddellijke bron, waaruit zijn kunst is voortgekomen, valt niet met juistheid aan te geven. Er is zeker geen verband met Geertgen, wel met Engelbrechtsen, Hiër. Bosch en de Vlaamsche primitieven (v. d. Goes, Dirck en Albr.
Bouts). Geheel van eclecticisme is hij niet vrij te pleiten. Mogelijk is hij in Antwerpen geschoold. Joost van Cleve en Barth. Bruyn vertoonen een vrij sterke verwantschap met hem, zoodat zij waarsch. bij hem in de leer zijn geweest.
Lit.: Friedlaender, von Eyck bis Brueghel (1916) ; id., Alt-Nied. Malerei (IX); F. Winkler, die Alt-Niederl. Malerei (Berlijn 1924). “Schretlen ”