Ned. letterkundige. * 1593 of ’94 te Londen, ✝ 1626 op de grens van Hongarije, in het gevolg van Ernest, graaf van Mansfeld. Dichter van den Frieschen Lusthof, van nature aan Breeroo verwant. Hij kwam op jeugdigen leeftijd met zijn ouders naar Amsterdam, waar hij zich vroegtijdig aansloot bij de Oude Kamer, doch vertrok 1614 naar Leeuwarden, opende er een boekhandel en uitgeverij, dreef ook handel in schilderijen, vervaardigde bruiloftsdichten voor welgestelde Friezen, richtte een Friesche rederijkerskamer op, doch mislukte in al deze ondernemingen, de gedichten uitgezonderd. In 1620 trok hij naar Franeker en liet zich inschrijven als student in de rechten; daarna zocht hij opnieuw vergeefs geluk te Amsterdam, liet zijn gezin in Friesland achter, lijfde zich in bij de troepen van den graaf van Mansfeld en verdween in den oorlog.
Leidde hij het leven van een meteoor, zijn poëzie vertoont er den glans van. Ze is vol geest, vol guitigheid en toch vol tragiek. Een nieuwe uitgave is gewenscht.Werk: Friesche Lusthof (uitg. J. van Vloten, 1864).
Lit.: M. M. Kleerekooper, Bibliographie van Starters werken (1911); id.. Starters laatste jaren (in: Taal en Letteren, 1913); H. E. Moltzer, Starter’s Tooneelspelen, in zijn Studiën en Schetsen: A.
E. H. Swaen (in: Tschr. Mij. Letterk. jg. 16, 21, 24, 25, 26); Gerth. Schreiner (in: De Gids, 1935).
Asselbergs.