Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Interval

betekenis & definitie

1° (muziek) de afstand tusschen twee tonen; vandaar dan ook de Ned. term toonsafstand. In de practische muziekleer wordt het i. bepaald naar het aantal diatonische trappen van de toonschaal, die het bevat.

Uitgaande van den vergelijkenden trap (unisono of prime), onderscheidt men verder als enkelvoudige i.: seconde, terts, quart, quint, sext, septime, octaaf; en als samengestelde: none (seconde + octaaf), decime (terst -f oct.), undecime (quart -f oct.), enz. Deze laatste volgen de regels van de overeenkomstige enkelvoudige (noneseconde, decime-terts, enz.).

Doorgaans wordt de afstand van beneden naar boven berekend; wanneer het omgekeerde bedoeld wordt, spreekt men van onderterts, onder-quart, onder-quint, enz.De diatonische trappen van een toonladder dragen den intervals-naam, gerekend van zijn grondnoot uit; maar ook vanaf eiken toontrap, diatonisch of chromatisch, worden de i. bepaald. De omvang van een i. is niet altijd gelijk; vgl. de seconde e-f (½ toon) met de sec. f-g (1/1 t.); de terts d-f (1½ t.) met de terts c-e (2 t.), enz. Aldus onderscheidt men in den grondvorm der i.: kleine en groote seconden, tertsen, sexten en septimen. Prime, quart, quint en octaaf hebben slechts één grondvorm; men noemt daarom deze i. rein. Uitzondering op de laddereigen reine i. maken de quart op den 4en trap (overmatige quart of tritonis, 3 t.) en haar omkeering de quint op den 7en trap (verminderde quint, 2 + a/2 t.). Bovendien kunnen de i. nog vergroot of verkleind worden; men spreekt dan meestal van overmatige en verminderde i.

De i. worden verdeeld in consonante en dissonant e. I. kunnen simultaan klinken (harmonisch i.) of na elkaar gehoord worden (melodisch i.). Aan ieder i. beantwoordt een bepaalde verhouding van de trillingsgetallen van de tonen, die het i vormen. Verschillen bijv. twee tonen een octaaf, dan verhouden zich hun trillingsgetallen als 1:2". Zie verder → Omkeering. de Klerk. [i][/i]

2° (Wisk.) Verzameling van elementen c van een → geordende verzameling M, waarvoor geldt: a — c — b. Zijn a en b zelf elementen van M, dan is het i. afgesloten, anders open.

Een onbepaald voort te zetten reeks van afgesloten intervallen t18, i23 . . . ., waarbij iedere i„+i een deelverzameling is van in, heet intervalschakeling. Men spreekt van holle intervalschakeling, wanneer voor ieder element p van c een zoodanig getal n bepaald is, dat p niet tot het interval in behooren kan. Is er een element p van c, dat tot alle intervallen in behoort, terwijl tevens elk element van c, dat tot alle in behoort, met p identiek is, dan heeft men een ineensmeltende intervalschakeling. Zulk een element p heet dan hoofdelement. Drost.

3° (Krijgsk.) Ruimte tusschen opeenvolgende forten, welke, behoudens met enkele kazematten, permanente schuilplaatsen en magazijnen, grootendeels eerst bij dreigend oorlogsgevaar wordt versterkt.

< >