Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Incrustatie

betekenis & definitie

1° (geologie) korstvormige neerslag van in water opgeloste zouten, vnl. van calciet en aragoniet, door verdamping van het water en ontwijken van gassen (CO2). Bekend van eenvoudige korstvorming om voorwerpen en op wanden van holen (➝ Druipsteengrotten), tot groote en dikke afzettingen uit koude en warme bronnen (➝ Kalksinter).

Oosterbaan.

2° In de bouwkunde is i. het geheel of gedeeltelijk bekleeden van ruwe bouwmaterialen (hout, baksteen, beton) met kostbare of meer duurzame stoffen [marmer (zoowel groote platen als kleine mozaïekblokjes), ceramiek, metaal, glas], die in afwisselende kleuren allerlei teekeningen vormen. Buiten- en binnenmuren, vloeren, enz. worden op deze wijze bekleed. ➝ Mozaïek.

Vooral in de Ital. bouwkunde werd de i. toegepast; in de Oudheid werden vele monumenten met marmeren platen bekleed (Pantheon te Rome); ook in de M.E. bleef de i. in gebruik (kenmerkend voor de i. in marmer is het werk der ➝ Cosmaten); tijdens Renaissance en Barok kwam zij tot hoogen bloei. Bekende gebouwen in Italië met incrustatieversiering zijn o.a. het dogenpaleis en de Scuola di San Marco te Venetië, de kathedraal van Orvieto, het baptisterium te Florence. Ook in de Byzantijnsche bouwkunde komt i. veel voor. Ter bekleeding van de moderne beton-architectuur vindt zij een nieuwe toepassing.

3° In de kunstnijverheid is i. de zeer verspreide versieringswijze, waarbij in voorafgaande indiepingen grondstoffen gelegd worden van afwisselende kleur. Voor i. als houtversiering, zie ➝ Intarsia. Voor i. in metaal, zie ➝ Damasceeren; Edelsmeedkunst [4°, b (émail champlevé), 9° (Niëlleeren)]. Ook in de ceramiek (middeleeuwsche vloertegels) en in de glaskunst wordt de incrustatie als versieringswijze gebruikt.

V. Herck.

< >