Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

IJstijden

betekenis & definitie

of Glaciaaltijden. Ofschoon er ook in andere geologische tijden ijstijden geweest zijn (o.a.

Perm), verstaat men onder IJ. meestal de laatste Diluviale ijsbedekking van N. Europa.Aan het begin van het Quartair daalde de gemiddelde jaartemperatuur in N. Europa, waardoor groote sneeuwval met geringe afsmelting werd veroorzaakt. Uit deze aanzienlijke hoeveelheid sneeuw ontstond een ijsmassa, het zgn. landijs, dat zich over uitgestrekte gebieden voortbewoog tot aan de lijn Orenburg (Rusland), Dresden, Weimar, Krefeld, Nijmegen, Vogelenzang. Het landijs in Nederland had geringe dikte; bij het afsmelten loste de ijsrand zich in ijstongen op.

Als bewijs voor de voormalige aanwezigheid van landijs bleven zwerfsteenen (→ erratica), → grind, → keileem, → moreenen, enz. achter. Algemeen heerscht de opvatting, dat Nederland tusschen het Praeglaciaal (periode, die aan de ijsbedekking voorafging) en het Postglaciaal (periode na de ijsbedekking) vsch. keeren door ijs bedekt is geweest (polyglaciale hypothese). Deze Glaciale perioden werden afgewisseld met Interglaciale tijden, waarin het ijs was afgesmolten en de gemiddelde jaartemperatuur hooger was. In N. Europa neemt men drie IJ. aan, volgens onderstaand schema:

Postglaciaal.

Weichsel-IJstijd. Afzetting van het laagterras.

2e Interglaciaal

Saale-IJstijd. Afzetting van het middenterras.

1e Interglaciaal

Elster-IJstijd Afzetting van het hoogterras.

Praeglaciaal Omtrent de oorzaken van ontstaan der IJ. heerscht groot verschil van opvatting: Joly ziet verband tusschen het voorkomen van IJ. en de periodieke toe- en afname der radioactiviteit. Kreichhauer, Wegener e.a. denken als oorzaak de verplaatsing der polen. Haug meent, dat in tijden van gebergtevorming sommige gebieden zoo hoog komen te liggen, dat de temp. het water in vasten vorm houdt; deze gletsjers groeien steeds aan en dalen eindelijk tot ver beneden de sneeuwgrens af. Dubois wijt de IJ. aan de evolutie der zon (→ Astronomische Ijstijden). Het begin van den 1en Ijstijd ligt ong. 1 000 000 jaren achter ons.

Een onmiddellijk gevolg van den IJ. was de daling van het water der oceanen, waarmee verlaging van de erosiebasis der rivieren gepaard ging. Op vele plaatsen trad erosie op en werden terrassen gevormd. Daar de terrasvorming zich eenige malen herhaalt (zie bovenstaand tabelletje), beschouwt men ze als weerspiegeling der IJstijden.

Nadat de ijsbelasting verdwenen was, rees op die plaats het land het meest in Midden-Skandinavië; de landen er om heen daalden, bijv. Nederland. Deze daling is echter ook gedeeltelijk schijnbaar, daar door het vrijkomen van water uit het ijs de zeespiegel werd verhoogd.

Vast staat, dat gedurende de Interglaciale perioden reeds menschen in Europa geleefd hebben. Vgl. → Steenen Tijdperk.

Lit.: P. Wolstedt, Das Eiszeitalter (1929); A. Penck en E. Brückner, Die Alpen im Eiszeitalter (3 dln. 1901’09); W. Soergel, Lösze, Eiszeiten und paläolithische Kulturen (1919); K. Keilhack, Das glaziale Diluvium der mittleren Niederlande (in: Jahrb. preuss.

Geol. Landesanst. 1915 XXXVI); H. G. Jonker, De oorsprong van het glaciale diluvium in Nederland (1907). v. d.Geyn.

< >