Hauptmann - 1° Carl, oudere broeder van Gerhart; Duitsch tooneelen romanschrijver van eerst naturalistische, later meer symbolistische richting; * 11 Mei 1858 te Obersalzbrunn, ✝ 4 Febr. 1921 te Schreiberhau.
Voorn. werken. Drama’s: Ephraims Breite (natural.; 1899); Die Bergschmiede (1901); Die lange Jule (1912); Die Armseligen Besenbinder (1913). Romans : Mathilde (1902); Aus Hütten am Hange (1902); Einhart der Lächler (1907); Ismael Friedemann (1912).
Lit.: H. Teszmer (1922); H. Razinger (1928); W. Goldstein (1932).
2° Gerhart, Duitsch tooneelschrijver, leider van de naturalistische dramatische school; * 15 Nov. 1862 te Salzbrunn. Was eerst als beeldhouwer werkzaam, o.m. te Berlijn en in Italië. In 1887 begint hij, weldra sterk door Ibsen beïnvloed, een dramatische productie, waarvan de vaak grove naturalistische factuur eenigszins verinnigd wordt door een warmen stroom van sociaal medegevoel voor den werkenden stand, waar H. zelf uit gesproten was: Vor Sonnenaufgang (1889) was hier zijn eerste groote succes, gevolgd door Das Friedensfest (1890) en Einsame Menschen (1891).
Een steeds zich wijzigende formule van tooneelschepping, benevens groote rijkdom aan thema’s en motieven maken, dat H. bestendig zijn kunst schijnt te vernieuwen: de natural, techniek op het sociale blijspel toegepast geeft: Die Weber (1892) en Der Biberpalz (1893): op het historiedrama: Florian Geijer (1896). Een zeker idealisme van romantisch-symbolistischen aard verzacht de tragiek der kinderlijke armoede in Hanneles Himmelfahrt (1893). Fuhrmann Henschel (1899), Rose Bernd (1903) en Gabriel Schillings Flucht (1912) zijn weer sterk Ibseniaansch. Het minst stemt met zijn diepere natuur het sprookjestooneel overeen: Die Versunkene Glocke (1896); Der arme Heinrich (1902) worden enkel gered door detailschoonheden. Zijn later dramatisch werk (Der rote Hahn, 1901; Elga, 1905; Und Pippa tanzt, 1906; Winterballade, 1917; Der weisse Heiland, 1920; Indipohdi, 1921; Dorothea Angermann, 1926; Vor Sonnenuntergang, 1932, en vele andere) is steeds min of meer gewijzigde heraanwending van vroegere formules.
Als romanschrijver hanteert H. eveneens de naturalistische techniek, onder vaak sterk-erotische onthullingen: bijv. in Bahnwärter Thiel (1895); Der Narr in Christo Emanuel Quint (1910); Der Ketzer von Soana (1918); Die Insel der grossen Mutter (1925); Till Eulenspiegel (1927) en het autobiogr. Buch der Leidenschaft (1930). Het meeste is strikt voorbehouden lectuur. H. werd in 1905 eeredoctor te Oxford en won in 1912 den Nobelprijs.
Uitg. : Jubiläumsausgabe (12 dln. 1922 vlg.).
Lit.: H.-Bibliographie d. W. Requardt (1932); P. Schlenther, G. H. (Berlijn 131922); E. Sulger-Gebing (Leipzig 41932); P.
Fechter (1922); K. Holl (Londen 1913); H. Spiers (41925); K. Hofmann, H.’s Symbolismus (Charlottenburg 1908); E. Langner, Die Religion H.’s (1928); V. Ludwig (21932). Baur.
2° Moritz, Duitsch componist; * 1792 te Dresden, ✝ 1868 te Leipzig. Studeerde bij Spohr, heeft echter den meesten roem verworven als theoreticus en leeraar.
Voorn. werk: Die Natur der Harmonik und der Metrik (1853).