Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Haan (naam)

betekenis & definitie

Haan (naam) - 1° Jacob Israël de, Ned. letterkundige, * 31 Dec. 1881 te Smilde, ✝ 30 Juni 1924 te Jerusalem. H. begon zijn loopbaan als onderwijzer, studeerde rechten te Amsterdam, promoveerde 1916, trok 1919 als Zionist naar Palestina, werd daar vermoord.

Van weinig belang zijn de realistische romans, die hij schreef; belangrijk is hij als de vertegenwoordiger bij uitstek van de Joodsche ziel in de Ned. letterkunde. Het persoonlijke gewetensconflict speelt een sterke rol in zijn forsche, toch weemoedige poëzie, die haar hoogtepunt bereikte in den samenvattenden vorm van het kwatrijn.Werken: Een drietal realistische romans ; romanfragmenten in De Nieuwe Gids; Het Joodsche Lied I (1910); Libertijnsche Liederen (1914) ; Liederen (1918); Een nieuw Carthago (1919); Het Joodsche Lied II (1920) ; Kwatrijnen (1924).

Lit. : Albert Verwey, Proza (IV, 38) ; F. v. Eeden, Studiën (TV) ; id., Langs den weg; Ernest Loeneveld, in Het Getij (1922); Bernard Verhoeven, in Erts (1926). Het levensverhaal van J. I. d. H. is met groote vrijheden tot roman verwerkt door Arnold Zweig onder den titel: De Vriendt kehrt heim (1933). Asselbergs.

2° Willem de, Nederl. componist en dirigent; * 24 Sept. 1849 te Rotterdam, ✝ 26 Sept. 1930 te Berlijn; 1878-1914 hofkapelmeester aan de opera te Darmstadt, waar hij uitstekende opvoeringen tot stand bracht. Van zijn vele composities (2 opera’s, koren, liederen, pianomuziek, enz.) moet het koorwerk „Het Sprookje en het Leven” met onderscheiding genoemd worden. Reeser

< >