Fransch prozaschrijver; de schepper van den realistischen en van wat men den wetenschappelijken roman heeft genoemd: „Le roman, selon, moi, doit être scientifique”. * 12 Dec. 1821 te Rouen, in l'Hötel-Dieu, waar zijn vader hoofdchirurg was, ✝ 8 Mei 1880 te Croisset (bij Rouen). Van 1832 tot 1840 opgeleid in het Collége royal; toont een niet te verzadigen leeslust (Cervantes, Shakespeare, Rabelais, Montaigne, Beaumarchais, Goethe, Chateau-briand, Byron.
Victor-Hugo, enz), studeert in de rechten te Parijs met weinig ijver en verzaakt die studie in Oct. 1843, ten bate van de literatuur, dank zij eenige persoonlijke middelen. Reist in Italië, in Bretagne en Normandië (met Maxime Du Camp) en in het Oosten.
Na den dood van zijn vader, in 1846, begint de tijd van zijn groote scheppingen. Hij overleed plotseling.Nog geen volbloed realist, immers zijn rijpere jeugd valt in een tijd, toen het romantisme vooral in de provincie nog zijn volle prestige had, kent hij als een gewoon romanticus nog haat voor „le bourgeois” en het burgerlijk alledaagsche; toont vereering voor de kunst om de kunst, welk begrip hij aan Gautier ontleende. Hoewel tuk op exactheid en onpersoonlijkheid (het woordje „impassibilité” komt hem voortdurend onder de pen), toch bleef hij zich bewust van die onverdringbare romantisch-realistische dualiteit. Zijn productie is niet overvloedig maar qualitatief zeer rijk. Ze is in twee groepen te verdeelen:
1° die, welke is ingegeven door waarneming van het hedendaagsch gebeuren: Madame Bovary (1857; Index), l'Education sentimentale(1867),Un coeur simple(1877) Bouvard et Pécuchet (1881);
2° die, welke het verleden in beeld wil brengen: Salammbö (1862 ; Index), La Tentation de saint Antoine (1874), La légende de saint Julien l'Hospitalier en Hérodias (1877).
Met Madame Bovary werd het realisme ingeluid. Het is een soort burgerlijke tragedie van de ontgoocheling, waarin Emma Bovary, de romaneske en bedorven sentimenteele vrouw, ten onder gaat. Tevens een mijlpaal in de geschiedenis van de romantechniek, doordat F.’s werkmethode, naast die van Balzac, langen tijd zal worden nagevolgd. Het is thans uitgemaakt, dat een waar gebeuren ten grondslag ligt aan dien roman. Zijn historische romans steunen op een jarenlang zorgvuldig verzamelde documentatie en een lang verblijf ter plaatse van de handeling. Beter dan het wat zware Salammbö geeft de driemaal herschreven Tentation de saint Antoine (1849—’56—’72) de ware maat aan van F.’s ongeëvenaarde artisticiteit: een prachtig georchestreerd proza verhult geheel de koele eruditie. Van den roman gaf F. ten slotte deze formule: hij is de einduitkomst van een reeks strenge biologische, psychologische, physiologische proefnemingen en waarnemingen, waarvan het detail den lezer moest bespaard blijven; de romancier moet schoonheidsaandoeningen wekken, geschraagd op bezielde werkelijkheid.
Verdere werken: tooneel: Le candidat (1874); Le Ch&teau des coeurs (1879). Verder: Impressions de voyage suivi de mélanges inédits (1885); Corresp.
générale, 1887—1893 (4 dln.); Corresp. avec G. Sand (1904); Lettres à sa nièce Caroline (1906) enz.
Uitg.: Oeuvres Complètes (édition centenaire, 21 dln. 1921—1929).
Lit.: E. Faguet, F. (1899); Albert Thibaudet, F. (1922); E. Maynal, G. F. et son milieu (1927); René Dumesnil, G. F. (Parijs 1932); P. Binswanger, Die asthetische Problematik Flauberts (Frankfort a. M., 1934). Willemyns