Gemeentefonds - (Ned. Admin.
Recht). Geschiedenis.
In 1866 werden de gemeentelijke accijnzen afgeschaft, welke tot dan toe voor de gemeenten belangrijke baten afwierpen. In plaats daarvan zouden de gemeenten ⅙ van de opbrengst der personeele belasting ontvangen.
In 1885 werd de uitkeering uit dezen hoofde gefixeerd op een gemiddelde opbrengst over de laatste drie jaren; in 1897 werd de uitkeering afhankelijk gesteld van het aantal bewoners in elke gemeente per 1 Jan. Tot 1931 bleef deze toestand bestendigd, behoudens „nooduitkeeringen” over 1921 en 1922.
Krachtens de wet van 15 Juli 1929, Stbl. 388, welke inmiddels reeds eenige malen is gewijzigd, geschieden de uitkeeringen sinds 1931 uit een gemeentefonds. Sedert de wet van 4 Maart 1935, Stbl. 74, bestaat de jaarlijksche uitkeering aan de gemeenten uit:a) een bedrag van 1, 3 of 5 gld. per inwoner, die in de gemeentefondsbelasting werd aangeslagen, al naar gelang de gemeente voor die heffing is gerangschikt in de 1e, 2e of 3e klasse;
b) een bedrag, verband houdend met de jaarwedden van burgemeester en secretaris tot een maximum van 3 000 gld.;
c) een bedrag, dat wordt verkregen door toepassing van een in de genoemde wet aangegeven formule.
De inkomsten van het g. bestaan vooral uit de opbrengst van de hoofdsom der → gemeentefondsbelasting en van 50 opcenten op de hoofdsom der vermogensbelasting, gelegd op de aanslagen van hen, die binnen Nederland wonen.
M. Smeets In België is een gemeentefonds i.p.v. de afgeschafte stadstollen op voorstel van Frère-Orban in het leven geroepen door de wet van 18 Juli 1860. Later aangevuld door het Bijzonder Fonds, opgericht door Beernaert met het doel de middelen der gem. te vermeerderen (wet 19 Aug. 1889). Deze beide fondsen werden hoofdzakelijk gevoed door middel van aandeelen in de ontvangsten van de posterijen en van zekere tolen accijnsrechten. Zij werden door de wet van 19 Juli 1922 afgeschaft en vervangen door een nieuw organisme, nl. het Fonds der Gemeenten. Dit nieuw organisme wordt gevoed door middel van een eerste staatstoelage van 155 millioen frs.,en verder met een jaarl. verhooging van 5 millioen franken.
Buiten deze dotatie heeft het Fonds een aandeel in de staatsbelasting, o.m. 1/20 van de mobiliënbelasting op de inkomsten uit aandeelen; ¼ van de bedrijfsbelasting op loonen, wedden en pensioenen; 1/10 van de hoofdsom der grondbelasting (wet van 22 Jan. 1931). Voor de verdeeling van den steun, aan de gem. door het Fonds verleend, zie → Gemeentelijke belastingen.
Rondou