Gemeentelijke belastingen - (Ned. Belast. recht).
Zie omtrent de belastingen, welke ten behoeve van de gemeenten in Ned. kunnen worden geheven, de in het art. → Gemeente genoemde heffingen en de afzonderlijke trefwoorden. Zie ook → Belastingen (de tabel blz. 375-378 van dl.
IV).Belg. Recht. De fiscale inkomsten van de gem. zijn van drieërlei aard:
1° Een aandeel in de staatsbelastingen;
2° Opcentiemen op staatsbelastingen;
3° Eigenlijke g. b.
1° Aandeelen in de staatsbelastingen. Alhoewel krachtens het beginsel der gem. autonomie de gem. hun eigen uitgaven moeten bekostigen, heeft de staat eraan gehouden een deel van de staatsbelastingen te hunnen behoeve af te staan. Deze tegemoetkoming geschiedt gedeeltelijk onrechtstreeks door de storting van een deel van de staatsbelastingen in een speciaal fonds, nl. het Fonds der gemeenten (→ Gemeentefonds), dat opgericht werd door de wet van 19 Juli 1922, en waaruit de gem. zekere sommen trekken in verhouding met hunne bevolking en met het kadastraal inkomen der gebouwde en ongebouwde eigendommen, die zich op hun grondgebied bevinden.
Gedeeltelijk geschiedt de tegemoetkoming rechtstreeks, zonder tusschenkomst van eenig organisme. Aldus ontvangen de gem. rechtstreeks de 2/10 van de mobiliënbelasting, geïnd op de inkomstenuitaandeelen, de 2/10 van de staatsbelasting op de automobielen, de 4 /10 van de taks op de openbare vermakelijkheden en de 3/10 van de taks op de spelen en weddenschappen.
2° Opcentiemen op de staatsbelastingen. Onder het Hollandsch bewind beperkte zich de gem. fiscaliteit tot het opleggen van gem. opcentiemen op de bestaande staatsbelastingen. Met de Belg. Grondwet, die de gem. zelfstandigheid huldigt, wordt aan de gem. de macht verleend autonome belastingen te heffen, zonder dat hun het recht ontzegd werd opcentiemen op de staatsbelastingen te leggen. Dit recht werd zelfs door de wet van 30 Juni 1865 uitdrukkelijk bekrachtigd. Nochtans hebben sindsdien vsch. wetten het herhaaldelijk beperkt.
Onder het 1935 van kracht zijnde regime is het aan de gem. verboden opcentiemen te heffen op:
a) de belasting op roerende zaken, andere dan die, welke de inkomsten van de in België aangewende kapitalen treft;
b) de bedrijfsbelasting, geheven op de in het buitenland of in de kolonie behaalde of belaste winsten;
c) de aan de bron afgehouden bedrijfsbelasting op de wedden, loonen en pensioenen;
d) de aanvullende personeele belasting;
e) de staatstaks op de spelen en weddenschappen.
Naast deze wettelijke beperking bestaat er mogelijkheid tot administratieve beperking. De opcentiemen evenals de autonome belastingen zijn onderworpen aan de goedkeuring van de hoogere bestuursoverheid; deze kan die goedkeuring weigeren, wanneer zij oordeelt, dat de gem. de opcentiemen opgedreven heeft tot een peil, dat het algemeen belang schaadt.
3° Eigenlijke g. b. Krachtens art. 110 § 3 van de grondwet is het aan de gemeenteraden opgedragen g. b. te stemmen. In beginsel is die macht onbeperkt. Nochtans kan de wet ze beperken (Grondwet art. 110, laatste alinea). Van dit beperkingsrecht werd herhaalde malen gebruik gemaakt, o.m. door de wetten van 30 Aug., 1 en 3 Sept. 1913, alsook door de wet van 29 Oct. 1919, die aan de gem. het recht heeft ontzegd inkomstenbelastingen te heffen. Op het oogenblik zijn de meest gebruikelijke g. b. die, welke door de hoogere bestuursoverheden worden goedgekeurd, nl. de taksen op: de balkons en erkers; het bouwen en herbouwen; de duivenhokken; het houden van prostitutiehuizen en barmeiden; het huispersoneel; de loonen en wedden; het lijkenvervoer, de begravingen en ontgravingen; de opening van drank- of tabaksslijterijen; de opening van straten, het aanleggen van riolen en voetpaden; de openbare vermakelijkheden, o.m. openbare bals en danspartijen; de paarden en honden (uitgezonderd de landbouwpaarden); het rondleuren; het ruimen van waterloopen; de uithangborden, de taks op de wegen. Daarbij komen nog zekere vergeldingstaksen: marktrechten, plaatsrechten, kaairechten, weeg-, meet- en peilgelden, enz. alsook zekere nijverheidstaksen, bijv. de taksen op het verwarmingsvlak der stoomketels; op de motoren; op de koolmijnen; op het aantal gebezigde werklieden, enz.
Lit.: Rob. Wilkin, Les Taxes Communales (1934); K. Brants, Het Belg. Gemeenterecht (1935).
Rondou