Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Flevisch

betekenis & definitie

(< Flevo). Als Flevisch worden wel betiteld de dialecten van Vlieland, Urk, Enkhuizen, Vollenhove en het Zuid-Oosten van het Gooi, Huizen, Hilversum, Blaricum, Laren.

Deze dialecten hebben nl. overeenkomsten; opvallend is er een eigenaardige uitspraak der oude i en ü (Ned. ij en ui), maar het is romantisch deze overeenkomsten aan een gezamenlijke afstamming van oude (Zuid-) Friezen, die rond het Flevomeer gewoond hebben, toe te schrijven. Immers1° in al die Flevische dialecten ontbreekt de h in anlaut, wat nergens in het Friesch of Zuid-Friesch voorkomt;
2° zij hebben gevelariseerde vormen, als langd i.p.v. land, stong i.p.v. stond, die in het Friesch sporadisch zijn;
3° zij hebben alle vier voor Oud-Germ. u een uu en niet de Friesche oe. Het is dus beter niet van Flevisch te spreken, maar de dialecten van Vlieland, Enkhuizen, Urk (dat sterk op het Markensch lijkt) en het Gooi als Noord-Hollandsche peripheriegebieden te beschouwen, waar de oude verschijnselen nog het langst standhielden. Vollenhove sluit dan bij het Saksisch aan.

Lit.: J. v. Ginneken, Handb. der Ned. Taal (I 2 1928); Kloeke, De tongvallen langs de Zuiderzeekust en op de eil.; K. Heeroma, N. Taalgids (1934, 34 vlg.); H. Koffman, Urker Taaleigen (Taal- en Letterbode VI, 24, 220 vlg.). Weijnen

< >