1° Aloys, Duitsch paedagoog; * 1880 te Furth i.W. (Beieren); prof. te München.
Werken: Beruf, Berufswahl, Berufsberatung (1918); Erziehung als Beruf (1921) ; Jugendführer (1924). v. Dael 2° Edwin, Duitsch pianist en dirigent; * 1886 te Bazel. Verwierf zich vooral als Bachen Beethovenspeler grooten roem op zijn talrijke concertreizen. Dirigent van de Lübecker Musikverein en van de Bach-vereeniging te München. Schreef vnl. liederen en is samensteller van een Sammlung unbekannterer Klavierwerke alsmede van Bach’s Klavierwerke. Hanekroot 3° Emil, Duitsch scheikundige; * 9 Oct. 1852 te Euskirchen, ✝ 15 Juli 1919 te Berlijn. Achtereenvolgens hoogleeraar in de organische scheikunde te Erlangen, Würzburg en Berlijn.
Zijn tallooze onderzoekingen zijn alle min of meer voortgesproten uit zijn ontdekking (1875) van het hydrazine, C8H2NH.NH2, en de bereiding van de aromatische hydrazinen uit primaire aminen. Deze verbinding bracht hem nl. op het terrein der suiker en eiwitten, waarvan hij door synthese den bouw trachtte vast te stellen. Bij zijn pogingen, de natuur der eiwitten op te helderen, heeft hij aminozuren aan elkaar gekoppeld en verkreeg daarbij een nieuwe klasse van lichamen, die in eigenschappen veel geleken op de hoogmoleculaire splitsingsproducten der natuurlijke → eiwitten, de peptonen. Hij noemde deze verbindingen peptiden. Zijn werk, over triphenylmethaankleurstoffen, waarvan hij de samenstelling ontdekte, over ureumen purinederivaten, is voor de wetenschap en techniek van groote beteekenis gebleken. In 1902 werd hem de Nobelprijs voor chemie toegekend.
Lit.: K. Hoesch, E. F., sein Leben und sein Werk (Ber.d.Deutsch. Chem. Ges., 54, 1921, Sonderheft); E. F., Aus meinem Leben (Berlijn 1922). Hoogeveen 4° Franz, Duitsch scheikundige;* 19 Maart 1877 te Freiburg; in 1911 prof. te Berlijn en sinds 1913 directeur van het Kaiser Wilhelm Instituut voor steenkoolonderzoek in Mühlheim.
Is o.a. uitgever van het bekende tijdschrift Brennstoffchemie (vanaf 1920) en van Gesammelte Abhandlungen zur Kenntnis der Kohle (1917—1931 verschenen 9 dln.). Schreef verder: Die Umwandlung der Kohle in öle (1924), dat ook in het Eng. en Russ. vertaald is, en met H. Schrader: Entstehung und chemische Struktur der Kohle (21922). Hoogeveen 5° Hans, Duitsch scheikundige; * 27 Juli 1881 te Höchst a. M.; achtereenvolgens prof. te Innsbruck, Weenen en München (sinds 1921). Vooral beroemd door zijn onderzoekingen over bloedkleurstof en de synthese van haemine. In 1930 verkreeg hij den Nobelprijs voor chemie. Hoogeveen 6° Hermann von, Duitsch Germanist, gespecialiseerd in de dialectstudie (vooral de lexicographie)
van Zwaben; * 1851 te Stuttgart, ✝ 30 Oct. 1920 te Tübingen. Hij was een der voorloopers van de moderne dialectgeographie.
Voorn. werken: Geographie der schwabischen Mundart (met atlas, 1895); Schwabisches Wörterbuch (6 dln. 1901 vlg.; voortgezet d. W. Pfleiderer); Beitrage zur Literaturgesehichte Schwabens (1891 vlg.). Baur 7° Johann Kaspar Ferdinand, klaviercomponist; * 1650, ✝ 1746 te Rastatt; 1696 1716 kapelmeester aan het hof van de gemalin van Ludwig von Baden. Heeft met zijn „Ariadne musica” Bach niet zelden thematisch tot voorbeeld gestrekt voor zijn Wohltemperiertes Klavier. Zijn werken zijn in 1J01 gezamenlijk uitgegeven door E. von Werra. Piscaer 8° Kuno, Duitsch wijsgeer; * 1824 te Sonnenwalde (Silezië), ✝ 1907 te Heidelberg; hoogleeraar te Jena en Heidelberg. F. behoort tot de school van Hegel en is vooral bekend door zijn Geschichte der neueren Philosophie (1854—’77).
F. Sassen.
9° Max, Duitsch Kath. dichter, van de groep der „Weiszen Reiter”; * 1893 te Breslau. Heeft ook naam als essayist over wereldletterkunde (Dante e.a.).
Voorn. werken: Medard ruft in die Welt (1917); Der Antichrist (roman, 1918).
10° Otokar, Tsjech. Germanist en cultuurbemiddelaar; * 20 Mei 1883 te Kolin, hoogleeraar te Praag; doceerde 1925—’26 te Gent. Hij specialiseerde zich in de studie van velerlei Duitsche literatuurproblemen: het spel der Maagden,
Kleist, Nietzsche, Heine, de betrekkingen tusschen Duitschland en Vlaanderen enz.
Zijn meesterstuk is de vertaling van den geheelen Goethe in het Tsjechisch; ook van Vermeylen en Gezelle vertolkte hij werk. Eigen scheppend werk: Herakles (drama, 1920); Hlasy (lyriek, 1923); Pereje (lyriek, 1931). Baur
11° Theobald, Duitsch geograaf; *31 Dec. 1846 te Kirchsteitz, ✝ 17 Sept. 1910 te Marburg; studeerde in Heidelberg, Halle, Bonn en Weenen aardr., gesch. en plantkunde. Deed eenige reizen in Z. Europa en vatte een groote interesse op voor het Middellandsche-Zeegebied, dat hij grondig bestudeerde. Vanaf 1878 prof. te Kiel, sedert 1883 te Marburg. In 1886 reisde F. in Tunis en O. Algerië, in 1888 in W. Algerië en Marokko, in 1906 in Algerië. Door jarenlange ziekte werd hij verhinderd een aardrijkskunde van het Middell.-Zeegebied, dat hij als een eenheid beschouwde, te schrijven. Het meest bekend zijn zijn Mittelmeerbilder (2 dln. 1906—1908).
Lit.: K. Oestreich, Th. F. (Geogr. Zeitschrift. 1912). v. Velthoven 12° Wilhelm, Oostenrijksch musicoloog ; * 19 April 1886 te Weenen, leerling van Adler aldaar, bij wien hij in 1912 promoveerde. Sedert 1928 prof. te Innsbruck. Hij geldt als een specialiteit op het gebied van den Weenschen klassieken stijl. Reeser