Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 25-07-2019

Fénélon

betekenis & definitie

Fénélon - François de Salignac de la Mothe, aartsbisschop van Kamerijk, een der belangrijkste figuren onder de regeering van Lodewijk XIV en met Bossuet de voornaamste kerkvorst van dien tijd; zielenherder en -leider, paedagoog, geestelijk schrijver en literator; * 1651 te Périgord, † 1715 te Kamerijk. Leerling van St.

Sulpice, waar hij zijn aanhankelijkheid aan de algemeene Kerk, boven het Gallicanisme uit, aankweekte. Priester gewijd in 1675, werd hij weldra benoemd tot leider van het Parijzer huis voor bekeerde Prot. meisjes, „les Nouvelles Catholiques”.

In dien tijd schreef hij zijn Traité de l'Education des Filles (gedr. in 1687). Na de herroeping van het Edict van Nantes missioneerde hij in 1686 eenige maanden onder de Hugenoten van Saintonge, met groote zachtheid en onder afwijzing der dragonnades, maar zonder veel succes.

Door zijn vriend, den hertog van Beauvilliers, die gouverneur van de kleinkinderen van Lodewijk XIV was, werd F. in 1689 aangesteld tot leermeester van den vermoedelijken troonopvolger, den hertog van Bourgondië, dien hij voortreffelijk onderrichtte en van een ongezeglijken knaap tot een waardig Christen opvoedde, hoewel hij er niet in slaagde hem zijn besluiteloosheid te doen overwinnen. Voor hem schreef F. zijn Fables, Dialogue des Morts, en zijn meesterwerk Télémaque, een historischen roman, waarin hij den prins al de plichten van zijn staat inprentte (geschreven 1693, gedrukt 1717 na zijn dood).

In 1693 werd hij lid der Fr. Academie, in 1697 aartsbisschop van Kamerijk.Intusschen had hij groote moeilijkheden en veel verdriet te doorstaan. In zijn Explication des Maximes des Saints (1697) was hij te ver meegegaan met de leerstellingen van het ➝ Quietisme van Madame de ➝ Guyon. Hierover werd hij op bittere wijze aangevallen door zijn vriend Bossuet; in 1699 werden 23 stellingen uit zijn boek door paus Innocentius XII veroordeeld. In een herderlijk schrijven aan zijn diocesanen deelde F. zelf zijn veroordeeling en zijn algeheele onderwerping aan Rome’s uitspraak mede. Hierdoor, en door de Télémaque, waarin Lodewijk XIV een veroordeeling van zijn eigen regeeringssysteem zag, viel F. in ongenade. Van nu af tot zijn dood wijdde hij zich met de meest voorbeeldige zorg aan het welzijn van zijn bisdom, dat door den Sp.

Successie-oorlog zwaar werd geteisterd. Zijn deugd en opoffering maakten hem bijzonder bemind bij zijn onderdanen. In den opnieuw ontbranden strijd sinds 1701 om het Jansenisme hield hij met grooten ijver de zijde van de orthodoxie.

F. was een fijn literator, een uitstekend redenaar (slechts weinig redevoeringen zijn in hun geheel bewaard), en stelde ook veel belang in wijsgeerige kwesties, hoewel hij in de philosophie geen belangrijke eigen plaats inneemt. Van meer beteekenis zijn zijn politieke denkbeelden, neergelegd in zijn Télémaque, Direction pour la conscience d’un roi, en andere geschriften; onder het drukkend absolutisme van Lodewijk XIV toonde hij zich een onvervaard voorstander van een beperkte monarchie en kende hij aan de Kerk een eigen rechtsmacht toe, waaraan ook de vorst als leek onderworpen was.

De uitgebreide briefwisseling, die F. onderhield, is voor een groot deel bewaard en uitgegeven; ze geeft een goed beeld van deze groote persoonlijkheid en van zijn tijd.

Uitg.: Oeuvres complètes (22 dln. werken, en 11 dln. brieven; Versailles-Parijs 1820-’30); idem (10 dln. Parijs en Rijsel 1852 vlg.).

Lit.: Brémond, Apologie pour F. (1910); Delplanque, La pensée de F. (1930); Dict. de Theol. Cath. (V); Herders Staatslexikon (I 1820). Voor zijn paedagogische denkbeelden vgl. Rombouts, Hist. Paedagogie (I).

Gorris.

< >