Bossuet - Jacques Bénigne, Fransch bisschop, kanselredenaar en veelzijdig schrijver. * 27 Sept. 1627 te Dijon, † 12 April 1704 te Parijs; na eenige jaren priester-ministerie te Metz, door de werkzame spiritualiteit van S. Vincentius a Paulo geleid, was B. van 1659 tot 1670 predikant te Parijs en van 1670 tot 1679 opvoeder van den ➝ dauphin; in 1681 werd hij bisschop van Meaux (l’Aigle de Meaux).
De werken van B. zijn 1° neergeschreven kanselwelsprekendheid;
2° weidsche geschiedphilosophie;
3° innig en stevig ascetisme;
4° hardnekkige en scherpe polemiek tegen allerhande tijdsverschijnselen.
Als kanselredenaar beoefent B. het eenvoudig, leerstellig sermoen en de plechtige staatsiewelsprekendheid, vooral in den vorm van het oraison funèbre (lijkrede). Zijn eerste sermoenen uit den Metzschen tijd doen nog te veel aan scholastische spitsvondigheid en gezochtheid van dictie; maar te Parijs legt hij deze gebreken af en predikt volgens beginselen die in het Sermon sur la parole de Dieu voortreffelijk geformuleerd zijn: de predikant oefent een gewijd beroep uit, hij moet dus zichzelf vergeten, elk artificie van redeneering verzaken en de hooge waarheden van het dogma (Evangelie, kerkvaders, doctoren en concilies) verkondigen in vormen van eerlijken eenvoud. Die dogmaprediking heeft ten doel: den zondaar diep te vervullen van het gevoel zijner zondigheid en hem nochtans op te wekken tot zedelijke verheffing door het gebruiken der genademiddelen. Vandaar de sterke evenwichtigheid, die B. nastreeft: geen gemakkelijk ➝ laxisme, maar ook geen dorre gestrengheid.
Een machtig middel tot het verwekken van inkeer is het den zondaar te treffen in het hart (aller au coeur par la raison!): daarom in die sermoenen een gepassioneerde, lyrische toon, die gaarne in doorvoelde taal en kleurvollen, beeldrijken, dramatisch bewogen stijl de algemeen-menschelijke thema’s ontwikkelt: vergankelijkheid van het leven, ledigheid van alles wat wereldsche ambitie of eer is, schrikkelijke nabijheid van den dood, enz. Ook de lijkreden van B. (o.m. voor koningin Henriette van Engeland in 1669, voor de hertogin Henriette van Orléans in 1670, voor Maria-Theresia van Oostenrijk in 1683, Condé in 1687 enz.) zijn allereerst gewijde welsprekendheid, die, uitgegaan van een dogmatische waarheid of een liturgisch gegeven, de zedelijke lessen trekt uit een afgesloten leven. Maar het noodige apparaat van plechtige vormelijkheid, door de omstandigheden geboden, is er, al wordt de historische waarheid in niets te kort gedaan.
Zijn meeste profane werken schreef B. als opvoeder van den dauphin. Deze, vooral positief wetenschappelijk begaafd, had niet veel baat van die geschriften, welke meestal ver boven zijn begrip gingen. Het Discours sur l’histoire universelle (1681) moest den leerling een algemeenen kijk geven op den ontwikkelingsgang der menschheid: feitelijk werd het een soort philosophie van de geschiedenis. Het Traité de la connaissance de Dieu et de soi-même (pas in 1726 gepubliceerd) is een eerste inleiding tot het wijsgeerig denken. De Politique tirée de l’Ecriture Sainte (uitgegeven in 1709) schonk den leerling de regeeringsbeginselen van den Christelijken, d.i. welwillenden, absoluten monarch. De jonge prins zou ze nooit hebben te hanteeren: hij stierf in 1711.
Onder de ascetische werken van B. zijn vooral de Méditations sur l’Evangile (1695), de Elévations sur les Mystères (1695) en onderscheiden Petits Opuscules (o.m. Préparation à, la mort) te vermelden. Hier betuigt zich een sterke, bewogen innerlijkheid van zieleleven: de diepste geloofsovertuiging en de warmste godsdienstige ontroering van den door geen hof-atmosfeer bedorven priester, uitgestort in klare bronnen van teedere en fijnglanzende poëzie.
Als controversist nam B. om beurten stelling: .
1° tegen de Protestanten in zijn stevig gedocumenteerde en bij alle polemische scherpte eerlijke Histoire des variations des Eglises protestantes (1688);
2° tegen de Libertins (als bijv. Bussy-Rabutin, Saint-Evremond e.a. ongeloovige en luchthartige spotters), tegen welke hij de heiligheid en de gegrondheid eener op het dogma gesteunde ethiek verdedigt;
3° tegen het ➝ quiétisme van den Spanjaard Molinos door Mme. Guyon in Frankrijk verspreid en door Fénelon niet voldoende, naar B.’s zin, veroordeeld (Instruction sur les états d’oraison, 1695). Na Fénelon’s veroordeeling door Rome en zijn algeheele onderwerping meende B. nog een scherpe, ja op bepaalde plaatsen hatelijke, hoewel als pamflet meesterlijke Relation sur le quiétisme (1698) tegen den zachtaardigen en fijngevoeligen bisschop van Kamerijk te moeten richten: niet zonder kwetsing der Christelijke caritas; B. zelf, hoewel een koen verdediger van de kerkelijke eenheid (Sermon sur l’unité de l’Eglise 1681), was nochtans niet vrij van ➝ Gallicaansche ideeën. Een anderen onverzoenlijken strijd voerde de oudergeworden bisschop tegen de tooneelpraktijken van zijn tijd: zijn Maximes et réflexions sur la comédie (1694) zijn een ál te strakke veroordeeling niet slechts van het Fransch tooneel der 17e eeuw (vooral Molière!), maar van elk tooneel, dat vlg. de bewering van B. uitsluitend bestaan kan, wanneer het de menschelijke driften vleit.
In al deze werken hanteert B. een taal- en stijlwerktuig, dat de statige, voldragen ➝ periode van Cicero en G. de Balzac in dienst stelt van een heldere, ordelijke Cartesiaansche logica, maar tevens van een machtig lyrisme en een verheven zedelijk willen.
Baur.
Door zijn connecties met het hof als Vastenpredikant en als opvoeder van den dauphin, werd B. een overdreven bewonderaar van het koninklijke absolutisme, hetgeen hem tot overdreven loftuitingen op Lodewijk XIV verleidde. In den ➝ Regaliënstrijd tusschen dezen koning en paus Innocentius XI hield hij de zijde des konings, ofschoon deze onredelijke eischen stelde; op de Vergadering van de Fransche geestelijkheid van 1682 trad B. op als woordvoerder ten gunste van de Gallicaansche vrijheden door zijn Cleri Gallicani de ecclesiastica potestate Declaratio, later nog uitvoerig verdedigd in zijn Defensio Declarationis (geschr. 1683, gedr. 1730).
Uitg.: Guillaume, Oeuvres complètes (10 dln. Bar-le Duc 1877); Lebarq, Oeuvres oratoires de B. (7 dln. Rijsel 1890 vlg.); Urbain en Levesque, Correspondance (15 dln. Parijs 1913 vlg.). — Anthologie: H. Brémond, Textes choisis et commentés (3 dln.
Parijs 1913). — Lit.: G. Lanson, B. (Parijs 1895); A. Rebelliau, B. (Parijs 1900; Protestant, ruimdenkend!); R. Bonet, Bossuet moraliste (Parijs 1912); F, Brunetière, B. (Parijs 21914); L. Dimier, B. (Parijs 21917); Ch. Urbain et E. Levesque, Les dernières années de B. 2 dln. Parijs 1928 vlg.); E. Baumann, B. (Parijs 1929); P. Souday, B. (Parijs 1930). — Van 1900 tot 1911 publiceerde Levesque te Parijs een Revue Bossuet (8 dln.).