Faillietverklaring - (Ned. Faillissementsrecht).
De schuldenaar, die in den toestand verkeert, dat hij heeft opgehouden te betalen, wordt, hetzij op eigen aangifte, hetzij op verzoek van een of meer zijner schuldeischers, hetzij om redenen van openbaar belang op vordering van het Openbaar Ministerie, bij rechterlijk vonnis in staat van faillissement verklaard. F. geschiedt wegens den samenloop van schuldeischers; blijkt slechts van de niet-bevrediging van één schuldeischer, dan moet wanbetaling ook jegens andere schuldeischers zijn te verwachten.
Het is niet noodig, dat er baten zijn, tenzij bij een nieuwe aangifte of aanvraag na opheffing van een vroegere faillietverklaring; dan moet worden aangetoond, dat er voldoende baten zijn om de kosten van het faillissement te bestrijden.Slechts summierlijk behoeft de faillissementstoestand en, als een schuldeischer het verzoek doet, diens vorderingsrecht te blijken; met den meesten spoed wordt de aangifte of het verzoek in Raadkamer behandeld. De griffier geeft van de f. onverwijld kennis aan de administratie der posterijen en telegrafie; de tegelijk benoemde curator maakt de f. onverwijld in de Ned. Staatscourant en in een nieuwsblad bekend.
Het vonnis van f. is op de minuut uitvoerbaar, niettegenstaande verzet, hooger beroep en cassatie; de schuldenaar verliest van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behoorend vermogen, te rekenen van den dag, waarop de f. is uitgesproken, die dag daaronder begrepen; op dien dag mag, ook vóór de uitspraak, geen executie voor rekening van een afzonderlijk schuldeischer meer plaatsvinden; is die toch geschied, dan moet de executant de opbrengst aan den curator afdragen (H. R. 30 Juni 1933; N. J. 1933, blz. 1309).
Petit.