Failliete boedel - (Ned. Faill. recht).
Omvang: het tot het faillissement behoorend vermogen; dit omvat, indien de gefailleerde in gemeenschap is gehuwd, mede alle goederen, die in de gemeenschap vallen, voorts, zelfs al is hij met uitsluiting van gemeenschap gehuwd, de goederen zijner echtgenoote, voor zoover die niet door haar, in de gevallen waarin de wet dit toestaat, worden teruggenomen, ten slotte ook hetgeen uit het vermogen van den schuldenaar is gegaan door handelingen, welker nietigheid de curator inroept wegens benadeeling der schuldeischers, voor zoover althans niet derden te goeder trouw rechten op die goederen hebben verkregen. Ook de goederen, waarvan nog onzeker of betwist is, of ze wel, als tot het faillissement behoorend, mogen worden uitgewonnen, worden door den curator, die ze beschrijft of in bewaring neemt, althans conservatoir onder het faillissementsbeslag betrokken; zoolang de betwisting niet bij een vonnis ongegrond is verklaard, zal de curator niet licht tot tegeldemaking overgaan; aldus valt een onzuivere en een gezuiverde f. b. te onderscheiden.Buiten faillissement blijft hetgeen in het algemeen onvatbaar is voor beslag, verder o.a. onderhoudsgelden; ten slotte kan de rechter-commissaris bepalen, dat hetgeen gefailleerde door zijn persoonlijke werkzaamheid of als bezoldiging, pensioen enz. verkrijgt, geheel of ten deele buiten den f. b. blijft. Vgl. art. 20 vlg., 61, 63, 92 vlg., 176, 182 F. W.
Lit.: Meyers Weekbl. Privaatrecht, Notarisambt en Reg. (2912 vgl.); Van Oven, Ned. Jur. Blad (1927, 565 en 583 vgl.); Scheltema en Molengraaf (W. 11245).
Beheer. De f. b. doet zich t.g.o. derden en ook t.g.o. gefailleerde zelf als een afgezonderd samenstel van rechten en verplichtingen gelden; daartoe behooren allereerst rechten en verplichtingen van gefailleerde: die, welke voortaan slechts door den curator in het belang der schuldeischers worden uitgeoefend, en ook de schulden, door den curator als zoodanig aangegaan (➝ Faillissementskosten), eveneens echter die aanspraken, welke buiten faillissement aan de schuldeischers van den gefailleerde en tijdens faillissement den curator als zoodanig toekomen (➝ Benadeeling van schuldeischers); de wet kent aanspraken tegen den f. b., verplichtingen jegens den f. b., rechtskracht tegenover den f. b., belegging ten name van den boedel (vgl. art. 24, 25, 51, 102, 176, 3°, F. W.). De gefailleerde kan als getuige worden gehoord in gedingen, welke de curator voert. Derden zijn tegenover den curator echter tot niet meer bewijs gehouden dan zij tegenover den gefailleerde zelf zouden moeten leveren (art. 123 F. W., vgl. art. 1917 B.W.).
De curator behoeft zich aan den gefailleerde niet te storen; verzet de gefailleerde zich tegen de toelating eener vordering, dan heeft zulks in het faillissement geen gevolg (art. 126 F.W.). De curator is dan ook niet de vertegenwoordiger van den gefailleerde; hij mag echter, ten laste van den boedel, naar omstandigheden den gefailleerde tot levensonderhoud een door den rechter-commissaris vast te stellen som uitkeeren (art. 100 F.W.), of ten behoeve der vereffening van de diensten van den gefailleerde tegen vergoeding gebruikmaken (art. 177 F.W.).
Lit.: ➝ Faillissement.
Petit.
In het Belg. Faillissementsrecht verstaat men onder f. b. het gemeenschappelijk pand van de schuldeischers van den gefailleerde, omvattende zijn vermogen alsook zijn schuldvorderingen en de goederen der gemeenschap, zoo hij onder het regime der gemeenschap van goederen is gehuwd. Nochtans kan de vrouw haar aandeel in de gemeenschap aan het faillissement onttrekken door vóór de verklaring van het faillissement een rechtsvordering tot scheiding van goederen in te spannen. Kunnen dus alleen aan den f. b. onttrokken worden: de goederen, door den gefailleerde aan zijn schuldeischers in pand gegeven; de eigen goederen der vrouw, op voorwaarde, dat zij het bewijs levert, dat deze goederen haar eigen zijn, en de voorwerpen, die teruggevorderd worden.
a) Goederen, in pand gegeven. De pandhebbende schuldeischer komt om zoo te zeggen in het faillissement niet tusschen. Zijn schuldvordering wordt slechts voor memorie opgenomen (art. 542). Hij mag zijn pand verkoopen. Zoo deze verkoop meer opbrengt dan zijn schuldvordering bedraagt, moet hij het overschot aan den curator overmaken. Brengt de verkoop te weinig op om zijn schuldvordering te dekken, dan zal hij voor het tekort gerangschikt worden onder de concurrente schuldeischers (art. 544). De curator kan ten allen tijde mits goedkeuring van den rechter het in pand gegeven voorwerp terug doen brengen in den f. b. mits de volledige betaling van de schuldvordering (art. 543).
b) Eigen goederen der vrouw. Onder deze zijn te rekenen de onroerende goederen, welke zij vóór haar huwelijk bezat en welke zij uit de gemeenschap heeft gesloten, alsook deze, welke zij persoonlijk verkregen heeft door erfopvolging, schenking onder levenden of testament (art. 653). Zijn eveneens eigen goederen van de vrouw de onroerende goederen, die zij aangekocht heeft met gelden, die zij door erfopvolging of schenking heeft verkregen, mits de oorsprong dezer gelden door een inventaris of bij authentieke akte vastgesteld zij, en bij den aankoop van het onroerend goed de wederbelegging bedongen is geweest (art. 654). Al de roerende goederen maken in beginsel deel uit van den f. b. Nochtans mag de vrouw die roerende voorwerpen terug nemen, die zij zich door huwelijkscontract voorbehouden heeft, of die welke zij door erfopvolging of schenking ontvangen heeft op uitdrukkelijk beding, dat zij eigen goederen zouden blijven. In zulk geval moet de vrouw door authentieke akte of door inventaris kunnen bewijzen, welke roerende goederen haar toekomen.
c) Teruggevorderde goederen. Hieronder zijn o.m. te rekenen de handelseffecten en andere, aan den gefailleerde toevertrouwd met last ze te innen, op voorwaarde, dat zij op den datum der faillietverklaring nog ongeïnd zijn; de in consignatie gegeven waren, zoo deze zich nog in natura in denf. b. bevinden; de aan den gefailleerde verkochte koopwaren, zoo deze nog niet werden verzonden.
Rondou.