(Gr. kolpos = boezem, holte), in de Christelijke Oudheid (zeker sinds 3e eeuw) een op de borst gedragen hol voorwerp, meestal inhoudend een reliek of Evangelietekst, soms ook slechts in- of uitwendig versierd met een heiligenbeeltenis. Zij vervingen de heidensche (en Joodsche) ➝ amuletten en ➝ phylacteriën. ➝ Borstkruis; Bulla.
Louwerse.
E. kwamen in zeer vsch. vorm voor: rond, ovaal, in den vorm van dobbelsteenen, sinds de 7e eeuw in medaillon- en kruisvorm. Als materiaal gebruikte men lood, brons, goud. Interessant zijn de met inschriften of voorstellingen (symbolisch, bijbelsch, historisch) versierde medailles en plaatjes van dezelfde metalen vervaardigd ; naar blijkt, zijn ze vooral als devotie-medaille of als aandenken aan bedevaartplaatsen gebruikt. Als e. werden wel gedragen : aan de Confessio van den H. Petrus te Rome aangestreken gouden sleuteltjes.