Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Boezem

betekenis & definitie

Boezem - 1° dient tot berging van overtollig polderwater; in het algemeen verstaat men onder den boezem van een polder een stelsel van kanalen, vaarten of andere wateren, waarin dit overtollige water door middel van bemalingswerktuigen wordt opgemalen, indien het niet direct op het buitenwater kan worden geloosd. Het water uit den boezem kan gewoonlijk vrij door uitwateringssluizen op het buitenwater afloopen, doch soms wordt het boezemwater uitgemalen.

Het gebeurt vaak dat verschillende polders een gemeenschappelijken boezem hebben, zooals bijv. bij de groote waterschappen in Ned., Rijnland, Delfland en Schieland het geval is.

Besloten boezem is een aan een bepaald maalpeil gebonden b., in tegenstelling met een vrijen b.

Hoogenb. noemt men een b., welke zijn water uit een lager gelegen boezem ontvangt en langs natuurlijken weg op het buitenwater loost. → Boezemgebied; → Boezemlanden; → Bergboezem; → Molenboezem. P. Bongaerts 2° Boezem heet het gedeelte van een schoorsteen, dat zich in een kamer bevindt. Men onderscheidt „onder-b.” d.i. het door een mantel gedekte gedeelte, waarin de kachel staat en de schuin of recht daaruit uitloopende kanalen als „boven-b.”. De onder- of boven-b. rust op een ijzeren ondersteuning: het boezemijzer.

< >