(= aequator), rep. in Z. Amerika, gelegen aan weerskanten van den aequator (1° 23' N., 4° 45' Z.); opp. 451 180 km², waarbij inbegrepen zijn de Galapagos-eilanden (7 640 km²); ruim 2 millioen inw. (5 per km²).
Hoofdstad Quito. Landbeschrijving.
Naar den bouw is E. te splitsen in drie deelen: 1° het gebied, gelegen tusschen de kust en de Cordilleras, bestaande uit afzettingen van Krijt met eruptiefgesteenten in het Z., dat naar het N. langs de kust overgaat in Tertiair heuvelland, waarop in het N. en het Z. Diluviale afzettingen volgen. Alluvialen bodem vindt men langs de kust. Het voornaamste rivierstelsel is het Rio Guayas-stelsel, ontstaan uit de Babahoyo, Jaguachi en Daule, welke bevaarbaar zijn over een grooten afstand.
2° Het Cordillerasgebied, te verdeelen in een Westelijke en een Oostelijke Cordillera, waarvan de W. bestaat uit c. Cretaceïsche sedimenten en eruptiefgesteenten, de O. uit graniet en kristallijne klei, waartusschen een inzinking: het in bekkens verdeelde hoog„dal” van Quito, door dwarsketens verdeeld in meerdere bekkens. De bodem bestaat uit jong eruptief materiaal. Door de dwarsketens hebben de rivieren zich een uitweg moeten zoeken naar het W. of naar het O. Hooge
vulkaan toppen in het W.: de Chimborazo (6310 m), Cotocachi (4955 m); Pichincha (4790 m); in het O. de Cotopaxi (5950 m), Antisana (5877 m) en de Cayambe (5821 m). De meeste toppen liggen boven de sneeuwgrens en hebben gletsjers.
3° Het gebied ten O. van de Oostelijke Cordillera, grootendeels selvagebied en behoorend tot het Amazonegebied. De voorn. rivieren, tevens zijrivieren van de Amazone zijn: de Napo, Tigre, Pastaza, Morona.
Klimaat. Dit is zeer verschillend vanwege het hoogteverschil, het bodemreliëf en den kouden stroom langs de kust. Men onderscheidt er een tropisch klimaat (Guayaquil), een woestijnklimaat (meerdere zones langs de kust), een gematigd klimaat (Quito-plateau) en een gebergteklimaat. De gemiddelde jaarlijksche regenval in het lagere gedeelte bedraagt 1300-1400 mm. Langs de kust door den kouden stroom: nevels. Ter hoogte van 2500-3000 m varieert de regenval naargelang van de jaargetijden van 100-450 mm.
Fauna en flora. Hier heerscht de fauna der neotropische regio of Neogaea. Deze omvat Middel-Amerika en de W. Indische eilanden. Van de endemische soorten dienen de luiaards genoemd te worden; verder van de roofdieren de jaguar; de poema (de Z. Amer. leeuw) komt in bijna geheel Z. Amerika voor.
De plantenwereld van E. behoort tot de tropen. In het algemeen scherp onderscheid tusschen hoog- en laagvlakten aan weerszijden van het gebergte. De hoogvlakte is boomloos; in het hooge gebied der puna’s of paramo’s (3500-4500) alleen grassen en laag struikgewas: de groeiplaats van het pagonalgras en van de frailejons. Het laagvlaktegebied levert voortreffelijke houtsoorten. Boschproduct der hellingen is de kina.
Bevolking. Deze bestaat voor 48% uit Indianen, 30% Mestiezen, Cholo’s en Zambo’s, 14% Negers en Mulatten, 8% Blanken. De oudste bewoners waren de Quitoe- en de Cara-Indianen. Een groot veroveraarsvolk, dat een grooten staat vormde. Later zijn zij door de Inca’s onderworpen. Een zeer bekend geworden stam der Indianen is die der Jivaros.
Middelen van bestaan. Landbouw is het voornaamste middel van bestaan. In de kustzone, in het benedendal van de Guayas en bij Machala ligt het hoofdgebied van de cacao. Centra hiervan zijn: Arriba, Balao en Manabi. Gemiddelde jaarexport van cacao varieert tusschen 15 a 20 000 t (23% van den totalen export, 1934). Het is voor Ecuador het belangrijkste exportartikel, ofschoon de laatste jaren achteruitgang. Uitvoer naar New York, Londen en Amsterdam.
Van beteekenis is verder de koffiecultuur, die plaats vindt op de uitloopers van de Cordilleras. Productie 1933: 9 500 ton, uitvoer voor Z. Amerika bedraagt 16,32% van de totale exportwaarde. Verder moeten genoemd worden de cultures van suiker in de dalen van de Daule, Babahoyo en Vinces; rubber, tabak, katoen, bananen; het inzamelen van boschproducten, o.a. de steennoot of tagua of corozo. Exportwaarde (1930): 3 648 110 sucres (5 sucres = 1 Amer. dollar). Veeteelt heeft vooral plaats in de hoogere deelen.
Verbetering van den veestapel door import van Amer. en Europ. vee. De bodem is verder zeer rijk aan mineralen: zout, petroleum (export 1932: 1 597 000 barrels), goud bij de rivieren Santiago, Cayapas en in de Azuay-prov. Uitvoer (waarde) 1932: 6 783 299 sucres; zilver, koper, lood, zink. Opkomst der industrie, in het bijzonder de stroohoeden, o.a. te Jipigapa, Monticristi.
De in- en uitvoer richt zich in hoofdzaak uit en naar de Ver. Staten; verder Gr. Brittannië, Duitschland, Frankrijk. Nederland neemt door de cacao een voorname plaats in. De voorn. importartikelen zijn voedingsartikelen, textielgoederen, metaalwaren.
Export (in sucres) Import (in sucres)
1932 49.297.809 25.165.009
1931 56.660.170 44.076.122
1930 80.646.539 63.981.106
Verkeerswezen. Het spoorwegnet is groot 1030 km (1930), gedeeltelijk geëxploiteerd door de Guayaquil- en Quito-spoorwegmaatschappij. Het scheepvaartverkeer is grootendeels geconcentreerd in Guayaquil (het in- en uitklaren bedroeg afzonderlijk in 1929: ruim 450 schepen met ca. 1 millioen ton).
Bestuur. De laatste herziening van de grondwet dateert van 26 Maart 1929. De president wordt onmiddellijk door het volk gekozen voor een tijd van 4 jaren. De wetgevende macht berust bij het Congreso Nacional, dat uit twee kamers bestaat: de Senaat en de Kamer van Afgevaardigden. Verder is er een Raad van State. De provincies (18 in getal) worden afzonderlijk bestuurd door een gouverneur, die benoemd wordt door den president. Wat het onderwijs betreft, er zijn 1864 volksscholen, 20 inrichtingen voor middelbaar onderwijs.
Universiteiten te Guayaquil, Quito, Cuerca en Loja. In 1904 scheiding van Kerk en Staat. De staatswetten van 1906 erkennen den Kath. godsdienst niet meer als staatsgodsdienst. Alle godsdiensten zijn vrij. Op 17 Nov. 1927 werden vijandige decreten uitgevaardigd tegen de Kath. geestelijkheid.
Lit.: The South American Handbook (1934); Lex. für Theol. und Kirche (III); Reiss en Stübel, Hochgebirge der Rep. E. (1892-'98); Enoch, Ecuador (1925); Denis, Amerique du Sud (1927).
Zuylen.
Weermacht. Het leger bestaat uit 4 divisiën en hulpdiensten. De militaire dienst is verplicht voor mannen van 18 tot en met 50 jaar. Eerste oefeningstijd 1 jaar; eerste reserve van 21-35 jaar; 2e reserve van 36-50 jaar. Tot de 2e reserve behooren ook de jonge mannen van 18 en 19 jaar. Jaarlijks wordt de sterkte van het contingent door den president der Republiek vastgesteld. Er wordt geloot, als het aantal dienstplichtigen grooter is dan het contingent.
In 1934 waren onder de wapenen: 565 off. en 4225 onderoff. en minderen. Oorlogssterkte te schatten op rond 100 000 man. Bovendien beschikt Ecuador over een korps karabiniers, gerecruteerd uit het leger en sterk 29 off. en 1460 onderoff. en minderen.
De vloot bestaat uit 1 kanonneerboot. Sterkte marinetroepen: 273 (off. inbegrepen).
Lit.: Annuaire militaire (1934). v. Munnekrede.
Geschiedenis
a) Profaan.
Uitgezonden door Pizarro, veroverde Sebastian de Benalcazar in 1534-’35 het naar inheemsche traditie genoemde „Koninkrijk van Quito” op de Inca’s en stichtte meerdere nederzettingen op dit equatoriale plateau. Als audiencia Quito tot in het begin der 18e eeuw onder het vice-koninkrijk Peru, daarna als presidentschap onder het vice-koninkrijk Nieuw-Granada, werd het door de overwinningen bij Pichincha en Bombona (1822) resp. door generaal Sucre en Simon Bolivar van de Spaansche heerschappij „bevrijd” en ingelijfd bij de pas gestichte republiek Columbia. In 1830 scheurde generaal Juan Flores den „Staat Ecuador” los van Columbia, met een gebied, omvattende ongeveer het oude koninkrijk Quito en den door José Villamil in bezit genomen Galapagos-archipel.
Van 1830 tot 1845 hebben de groote presidenten Flores en Rocafuerte, afwisselend, aan den politieken, economischen en cultureelen opbouw van den jongen staat (sinds 1834 Republiek Ecuador genoemd) gearbeid. Dan volgt van 1845-1860 de woeligste tijd in Ecuador’s geschiedenis: partijschappen (conserv. clericalen en vooruitstrevende liberalen) en burgeroorlogen veroorzaakten voortdurende gisting; talrijke, vaak revolutionnaire presidentswisselingen en constituties (enkel papier!) hielden een normale ontwikkeling tegen van het land, dat toch al reeds door een bevolkingsoverwicht van onontwikkelde Indianen en mestiezen, door onbereikbaarheid te land en ter zee en door hardnekkige epidemieën lang geïsoleerd bleef. Vanuit de havenstad Guayaquil, het steunpunt der liberalen, werden talrijke revoluties ondernomen tegen het conservatieve regeeringscentrum Quito. De jaren 1861-1875 kan men den tijd van ➝ Garcia Moreno noemen. Viermaal president gekozen, werd hij in 1875 vermoord. Hij vestigde staat en maatschappij op Katholieken grondslag; wetgeving, opvoeding en onderwijs op Kath. beginselen; bracht vele materieele verbeteringen aan, saneerde de financiën en trad streng op tegen oproerige elementen.
Zijn voor de Kerk zeer voordeelige concordaat van 1863, gesloten geheel naar den wensch van het bijna uitsluitend Kath. land, dat door een wet werd toegewijd aan het H. Hart, wekte vooral den fellen tegenstand der anti-clericale liberalen, die dit „slavernij van het Vaticaan” noemden. Als reactie op Garcia Moreno ’s politiek hebben sinds 1877 liberale presidenten een voortdurenden „Kulturkampf” onderhouden. Bijv. pres. Alfaro (1896-1901, 1906-1911) kan als antipode van Moreno gelden. De scheiding van Kerk en Staat (1904), de afschaffing van het Katholicisme als uitsluitenden staatsgodsdienst (1906), de vele anti-clericale wetten, hebben niet alleen de Kerk uit haar bevoorrechte positie gedrongen, maar haar ook belemmerd in haar missie-arbeid.
Zie ook onder bestuur in dit artikel. De laatste jaren heerscht er betrekkelijke rust en sinds de haven Guayaquil van epidemieën bevrijd is (1920), is E. door nieuwe verbindingswegen en petroleumexploitatie steeds meer uit zijn isolement gekomen.
E. heeft tallooze grensgeschillen — meestal nadeelig — moeten regelen, o.a. met Nieuw Granada (1832 en 1846), met Peru (1841 en 1860), met Brazilië (1914), met Columbia (1916 en 1919) en heeft nog steeds betwiste gebieden (o.a. met Peru).
b) Kerkelijk.
In 1533 begonnen Franciscanen en Dominicanen de missie; einde 16e eeuw ook de Jezuïeten, wier missie na hun verdrijving in 1767 door de eerste orden werd overgenomen. Na 1618 kwamen er ook Mercedariërs, Augustijnen en Capucijnen.
Quito werd in 1545 bisdom. Sinds 1848 is E. een kerkprov. met aartsbisdom Quito en 6 suffraganen, sinds 1893 bovendien nog 3 vicariaten en 2 prefecturen. De missie heeft met groote moeilijkheden te kampen, ofschoon de ca. 2 millioen inwoners overwegend Katholiek zijn.
Lit.: o.a. W. Spence Robertson, History of the Latin-American Nations (New York, Londen 1932); J. T. Bertrand, Histoire de l'Amérique espagnole (2 dln. Parijs 1929); Lex. f.
Theol. u. Kirche (lIl 1931).
Wübbe.