noemt men de uitdrukkingsbewegingen der dieren, door middel waarvan zij op soortgenooten of andere dieren inwerken. De d. kan bestaan in geluiden (lokstem, waarschuwingskreet), in teekenen en gebaren (rondedans der bijen) of in een combinatie van beide.
Voornamelijk bij de sociale dieren (mieren e.a.) is dit mededeelingsvermogen sterk ontwikkeld. De d. is slechts de natuurlijke en instinctieve uitdrukking van een bepaalden gevoelstoestand (schrik, vreugde enz.), bij het waarnemen waarvan in andere dieren eenzelfde of daaraan correspondeerende reactie wordt opgewekt; zij wordt niet gebezigd met het bewuste doel iets mede te deelen.
De geluiden en gebaren der dieren zijn dus geen willekeurige teekenen om een „object” aan te duiden, zooals onze verstandelijke taal. Daartoe is het bewuste denken, abstractie en de kennis der relaties, bijv. die van teeken en beteekenis, die van middel en doel, noodig.Lit.: Wasmann S.J., Die psychischen Fähigkeiten der Ameisen (1909); K. v. Frisch, Ober die „Sprache” der Bienen (1923); B. Schmidt, Die Sprache und andere Ausdruckformen der Tiere (1923); J. A. Bierens de Haan, Physiologische und psychologische Unterschiede zwischen Tierund Menschensprache; Proceedings of the International Congress of Phonetic Sciences (1932); H. Delacroix, Le langage et la pensée (Parijs 1924). Hüffer/Jac. v. Ginneken.