Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Bijen

betekenis & definitie

Bijen - I.

A) Honigbij (Apis mellifica). Evenals mieren, wespen en hommels leven de bijen in kolonies. Een bijenkolonie is echter niet als een roekenkolonie, een samenwonen van vele individuen, die elk hun eigen bestaan voeren. Werkbijen, koningin, darren, raten en broed vormen samen een eenheid, die men „de bij” noemt.

Verbreking van den band, die hen samenhoudt, kan noodlottig zijn voor een deel, zelfs voor het geheele bijenvolk. Werkbijen, geplaatst buiten het verband met het moedervolk, halen zelfs voor eigen onderhoud geen voedsel meer en gaan onherroepelijk verloren. Een normaal bijenvolk heeft één moederbij of koningin, 30 000 à 40 000 of meer werksters en in den zwermtijd eenige honderden darren.

B) Koningin.

De koningin of moederbij is het eenige eierleggende wijfje in den korf. Alle bijen en darren der kolonie zijn van haar afkomstig. Kalm wandelt zij over de raten van cel tot cel, onderzoekt iedere cel even, laat het achterlijf er in zakken om haar ei te leggen. Dit ei staat als een wit staafje recht op, op het midden van den bodem der cel. Onafgebroken gaat ze voort met eieren leggen, meer dan 1000 per dag. Tijd om voedsel te gaan opnemen is er niet; dit wordt haar voortdurend door jonge werkbijen toegereikt. De imker kent de koningin aan haar lang achterlijf en weet haar uit een zwerm van duizenden bijen meestal in zeer korten tijd te vinden.

C) Werkbij.

In aanleg komt de werkbij zeer veel met de koningin overeen; zij echter is een onvruchtbaar wijfje. Toch neemt ze een deel van de taak van het moederschap over; ze is nl. de voedster van de uit de eieren geboren larfjes. Jonge werkbijen scheiden in de kopklier een eiwitrijk sap af, melksap, waarmede jonge larven en de koningin gevoed worden.

Of uit een ei een werkster of een koningin zal groeien, hangt alleen van dat voedsel af. Ontvangt de larve na drie dagen minder melk, doch honig, dan blijven de eierstokken rudimentair en ontstaat een werkbij.

Wordt de larve met het eiwitrijke voedsel gevoed tot ze volgroeid is, dan wordt ze een koningin. In koninginnecellen ziet men de larve in de „melk” liggen.

D) Dar.

Het bijenvolk is een amazonen-staat. Het mannelijke element wordt slechts in den zwermtijd geduld. Is de zwermtijd voorbij, dan worden de mannetjes, darren, uit het volk geweerd. De imkers spreken van darrenslacht; waarschijnlijk sterven ze echter van honger. De dar is grooter dan de werkbij, heeft geen angel en steekt dus niet. Aan het werk in den korf doet hij niet mee en vliegt ook niet uit om voedsel te zoeken.

De ontwikkeling van ei tot koningin duurt 14 dagen, een werkbij heeft 21 dagen noodig en een dar 24 om volwassen te zijn.

E) Zwermen.

Het zwermen geschiedt meest in Juni. Als voorbereiding tot het zwermen ziet men de darren verschijnen. Is het volk zwermrijp, dan worden de moercellen aangezet; deze zijn rond en hangen met de opening naar beneden. Zoodra de moercellen gesloten zijn, kan de zwerm verwacht worden.

De oude koningin verlaat met haar aanhang den korf; ze vliegen gonzend een tijd om de standplaats rond en verzamelen zich aan den tak van een boom of struik tot een grooten tros. De imker schudt den bijentros in een ledigen korf en geeft hem een plaats in den bijenstal. Heeft de imker den zwerm niet opgemerkt, dan zijn intusschen een aantal bijen van den zwerm uitgetrokken, om in den omtrek te speuren naar een woning, en na eenigen tijd, soms pas den volgenden dag, laat de bijentros zich los en de geheele zwerm volgt de speurbijen naar de nieuwe woning. Meestal volgen na dezen eersten zwerm, voorzwerm genoemd, nog nazwermen met jonge koninginnen.

De nazwerm kondigt zijn komst een paar dagen te voren aan door het „tuut, tuut”, dat de reeds uit de cel geloopen jonge moer doet hooren.

F) Bijenraat.

Is de zwerm in een nieuwe woning, dan begint hij raten te bouwen. Waszweetende bijen hangen onbeweeglijk in lange guirlandes aan elkaar en het was scheidt zich af onder aan de ringen van het achterlijf, waar het fijne witte schubbetjes vormt, die met de kaken gekneed en tot raten verwerkt worden. De raten hangen loodrecht op ongeveer 1 cm afstand evenwijdig naast elkaar en bevatten aan beide zijden zeshoekige cellen. De cellen dienen tot berging van voedselvoorraad, ook worden er de jonge bijen in gekweekt. Nadert de zwermtijd dan worden groote cellen gebouwd, waarin darren gekweekt worden.

Werkster- en darrencellen staan ongeveer horizontaal. Alleen de koninginnecel, die slechts in den zwermtijd gebouwd wordt, is naar onder gericht. Is de koningin ontijdig uit een volk genomen of verloren gegaan, dan worden werkstercellen, die nog eieren of larven, jonger dan 3 dagen bevatten, tot koninginnecellen verwijd. Deze zgn. redcellen zijn kleiner. Vaak is ook de daaruit geboren koningin kleiner en minder vruchtbaar.

Imkers gebruiken kunstraat. Deze benaming is niet geheel juist, want het zijn geen raten, maar dunne wasplaten met indrukken zooals de bodem der cel. In de bijenwoning opgehangen, worden de wasplaten tot raten uitgebouwd. De plaat vormt den middenwand van de raat. Er behoeft nu minder was gezweet te worden, want de bijen gebruiken voor de celwanden meest was van de plaat, bovendien krijgt de imker regelmatig gebouwde raten en weinig darrenraat.

G) Bijenwoningen.

Sedert eeuwen is als bijenwoning gebruikt de ronde korf, van stroo gevlochten (➝ Bijenkorf). In den korf zitten de raten vast aan den korfwand en worden door houten spijlen gesteund. In de laatste tientallen van jaren wint meer en meer de houten bijenkast veld. In de kast zitten de raten in raampjes van dunne latjes.

Deze raampjes kan men uit de bijenwoning nemen. De kast heeft wat men noemt lossen bouw, terwijl de korf vasten bouw heeft. Losse bouw is voor den imker van groot voordeel voor het gemakkelijk en grondig behandelen der volken, vooral in den zwermtijd, en niet minder voor het winnen van mooien honig en het wegnemen van den honig.

De korfimker doodt de bijen met zwaveldamp om den honig te oogsten. Voor de minder kapitaalkrachtige imkers der heidestreken, dus juist voor de grootimkers, zijn kasten te duur en daarom blijft in de landstreken korfbijenteelt nog hoofdzaak.

H) Bijensteek.

Bijen hebben een angel om zich te verdedigen. Die angel is verbonden met een blaasje, dat bijengif bevat. Steekt de bij een mensch, dan wordt de angel met het gifblaasje afgerukt. Omdat de deelen van den angel na het afbreken nog geruimen tijd langs elkaar op en neer blijven bewegen, vloeit meer gif op het wondje. Spoedig den angel verwijderen zonder het gifblaasje te knijpen kan dus pijn en opzwelling verminderen. Bijen gebruiken haar wapen vaak tegen bijen uit andere korven, die haar honig zoeken te rooven.

Een gestoken bij zwelt niet, maar krimpt ineen en sterft onmiddellijk. Ook de koningin heeft een angel, maar gebruikt dien bijna uitsluitend om een mededingster te dooden. Een mensch wordt hoogst zelden door een bijenkoningin gestoken. De dar mist den angel.

De bijensteek geldt als een middel tegen rheumatisme. Niet ieder gestel verdraagt echter de werking van bijengif. Sommigen worden ziek na een enkelen bijensteek.

J) Bijenrassen.

In Nederland en aangrenzende landen houdt men meest de donkerkleurige bij. Vooral door amateur-imkers worden de laatste jaren bijen ingevoerd uit Italië en Krain. De eerste heeft gele ringen op het achterlijf, de laatste lijkt wat lichter dan onze bij door grijze beharing op de chitine-ringen. Men roemt de zachtzinnigheid en vlijt dier rassen.

De bij van Cyprus is bekend om haar steekwoede. In Nederland gaan de eigenschappen van Italiaan en Krainer door kruising met inlandsche darren spoedig verloren. Waarschijnlijk ook, omdat de bij, hoewel door den mensch bij het huis gehouden en verzorgd, haar wilde natuur heeft behouden en zich aanpast bij het klimaat van de streek. In Amerika houdt de daar ingevoerde Italiaansche haar kleur, ze is er zelfs geler.

J) Bijenwas.

De imkers verkrijgen het was door de raten te smelten en daarna uit te persen. De bijen bouwen de raten van zuiver was wit of geel. Met ieder geslacht jonge bijen, dat er in geboren wordt, blijft er spinsel en onreinheid in achter en de raten worden donkerder tot bijna zwart. Ook blijft er een overschot van niet gebruikt stuifmeel in achter. Deze onreinheden moeten door persen en weer opsmelten verwijderd worden. In fabrieken wordt langs chemischen weg een grooter percentage was uit de raten verkregen.

Bereide was komt in den handel in den vorm van koeken. Bijenwas is geel tot oranjekleurig. S.g. 960; smeltpunt ca. 62° C. Bij ca. 29,5° C. wordt het zacht en kneedbaar. Aan het zonlicht blootgesteld, bleekt het.

Ook op chemische wijze kan het was gebleekt worden. Door het bleeken verandert de samenstelling van het was en ook zijn eigenschappen. Bijenwas is de laatste jaren veel door het goedkoopere ceresine verdrongen. Door was in terpentijn op te lossen verkrijgt men boenwas.

Behalve was verwerken de bijen ook een harsachtige stof, voorwas of propolis genaamd. Ze bekleeden er de wanden der woning mee, stoppen elk openingetje of kiertje en vernauwen er den ingang mee.

Hoe de bij voorwas krijgt is niet bekend, vermoedelijk bereiden ze het zelf evenals was, gedeeltelijk halen ze het van de knoppen der populieren.

K) Honig.

In de honigkliertjes aan den voet der bloemblaadjes wordt de nectar afgescheiden, die door de bijen als een waterige vloeistof in haar korven wordt gebracht. Eerst in de onderste cellen gestort, ingedampt en verder bewerkt, wordt het in het bovengedeelte der raten opgeborgen en met een wasdeksel afgesloten. Het is bestemd tot wintervoorraad.

Honig verschilt in kleur, geur, smaak en vloeibaarheid naargelang van de bloemen, waarop ze gewonnen is. Zoo is klaverhonig helder geel en vloeibaar, korenbloemenhonig groenachtig bruin, heidehonig roodachtig geel en geleiachtig. Doorgesneden cellen van klaver- en korenbloemenhonig loopen leeg; in doorgesneden cellen van heidehonig blijft de honig staan.

Honig wordt gebruikt als raathonig en als zeemhonig. Goede raathonig moet zitten in witte onbebroede raten; moet doorschijnend zijn en verzegeld. Honig uit de raat wordt verkregen door den honig met een centrifuge uit de raten te slingeren (slingerhonig) of door persen (pershonig).

Pershonig gaat meestal naar koekbakkers. Bijna alle honig, vooral honig uit de raat, kristalliseert vrij spoedig. Honig, die vloeibaar blijft, is doorgaans vervalscht.

Versuikerde honig wordt weer vloeibaar door verwarmen (au bain marie). Boven 80° C. verhit verliest hij in waarde. Honig wordt geroemd als een gemakkelijk verteerbaar en zeer gezond voedingsmiddel. Groote hoeveelheden honig worden uit Amerika en Nieuw-Zeeland ingevoerd.

Voor koekbakkers is Bretagne-honig de beste, omdat die veel boekweithonig bevat. In Nederland is, als garantie voor zuiver Nederlandsch product, een rijks-merk ingevoerd, dat de verpakking moet afsluiten.

L) Bijenziekten.

In deze streken zijn de bijen gezond. Elders komen besmettelijke ziekten voor, vooral van het broed (vuilbroed), die geheele bijenstanden kunnen verwoesten. In onze streken komt roer voor; het is eigenlijk geen ziekte, maar een ophooping van darmstoffen door langdurige koude, die uitvliegen belet. Een zachte dag, die gelegenheid geeft tot een reinigingsvlucht, brengt genezing.

Nosema veroorzaakt in het voorjaar sterfte onder de bijen; na Mei blijken de volken gewoonlijk hersteld. Het onderzoek der nosema wordt door dr. Winkel te Rotterdam voortgezet.

Mijtziekte, ook krabbenziekte of ziekte van Wight genoemd, wordt veroorzaakt door mijten in de tracheeën (luchtbuizen). In Engeland vooral heeft deze ziekte onder de bijenvolken groote verwoestingen aangericht. In Nederland was ze tot nog toe onbekend, echter voor kort in Zeeuwsch-Vlaanderen gevonden.

Het invoeren van buitenlandsche bijenrassen is niet zonder gevaar voor het mede invoeren van ziekten.

M) Bijenteelt.

In vroeger eeuwen was bijenteelt een belangrijke tak van het landbouwbedrijf. Sedert honig en was door andere goedkoopere stoffen vervangen werden, is de bijenteelt sterk achteruitgegaan. De ontginning der heidevelden en het verdwijnen van de boekweitteelt verminderen ook zeer de kansen op een goeden honigoogst. Als bijverdienste vindt men de bijenteelt beoefend op de zandgronden; daar treft men nog in hoofdzaak den ouden ronden bijenkorf van stroo aan. In andere streken geldt de bijenteelt in hoofdzaak als liefhebberij. Deze wordt meest beoefend in houten bijenwoningen (bijenkasten).

De beteekenis der bijenteelt geldt echter niet alleen het winnen van honig en was, van zeer groot belang ook is ze voor land- en tuinbouw door het overbrengen van stuifmeel van bloem tot bloem, zonder welk in vele gevallen geen vruchtzetting plaats heeft. Omdat bij het honighalen iedere bij telkens weer dezelfde soort bloemen bezoekt en andere soorten voorbij gaat, zijn de bijen de voornaamste bestuivers. Staan de boomgaarden in vollen bloei, dan zijn hommel en wilde bijen, die alleen overwinteren, weinig in getal, maar de in koloniën overwinterende honigbij trekt met duizenden te velde. Sedert het begin dezer eeuw is de bijenteelt weer in bloei toegenomen.

In Ned. werd in 1897 de Vereeniging tot Bevordering der bijenteelt opgericht. Om leerkrachten te krijgen voor onderwijs in bijenteelt stelde de Vereeniging een examen in. De eerste, die daarvoor slaagde, was de heer L. van Giersbergen. Deze werd benoemd tot wandelleeraar der Vereeniging. Door zijn talent om met imkers om te gaan en op boeiende manier alles bevattelijk te verklaren, werden velen voor de bijenteelt gewonnen. In alle deelen van het land werden afdeelingen der Vereeniging opgericht.

Nu is een staf van onderwijzers in bijenteelt over het land verspreid. De Ned. regeering steunde de bijenteelt door het beschikbaar stellen van gelden voor het onderwijs in bijenteelt en door het verleenen van vrijdom van accijns op suiker voor bijenvoedsel. Daar de Katholieke imkers van het Zuiden van Ned. in organisaties overeenkomstig hun geloof wilden vereenigd zijn, scheidden zij zich in 1922 van de Vereeniging voor bijenteelt af. De Limburgers sloten zich als afdeeling aan bij den Limburgschen Land- en Tuinbouwbond; de Noordbrabanders bij den Noordbrabantschen Chr. Boerenbond.

In den winter worden cursussen gegeven en lezingen gehouden, terwijl in den zomer practische lessen gegeven worden bij de bijenstanden.

Loonen.

” In België kende de bijenteelt in de laatste 20-30 jaren eenigen heropbloei, vooral sedert de houten kast met losse ramen de strooien korven meer en meer verdrong, en men beter het belang ging beseffen van de tusschenkomst der bijen in de vreemdbestuiving van de bloemen der fruitboomen. Toch kon die heropbloei de bijenteelt op haar peil van vroegere eeuwen niet terugbrengen. In 1866 telde men in België 141000 bijenkoloniën; dat cijfer slonk tot 97000 in 1880 en de laatste telling van 1910 wees slechts op 62000 volken, waarvan enkel 28000 in kasten met losse ramen.

De bijenteelt wordt beoefend in bijna alle gewesten van het land, alhoewel ze meer uitgebreid is op de heidegronden en in de fruitstreken. Men kan geneigd zijn te spreken van liefhebbers-imkers en beroeps-imkers; de waarheid is dat al de imkers liefhebbers zijn en tevens de bijverdienste, welke bijenteelt met zich brengt, niet versmaden. Een zeker aantal beoefenaars vindt men onder de landbouwers; echter telt de bijenteelt ook onder de burgerij vele aanhangers; het is zelfs bij deze laatsten: kleine neringdoeners, onderwijzers, geestelijken, zelfs geneesheeren, enz., dat de teelt, vooral door het gebruik van kasten met losse ramen, op meer rationeelen grondslag wordt beoefend.

De imkers zijn plaatselijk vereenigd in gilden; de gilden eener provincie vormen een provinciaal verbond. De vijf Vlaamsche provinciale verbonden zijn vereenigd in den Vlaamschen Bijenbond; de vier Waalsche in den Waalschen Bijenbond. Beide bonden, die elk een eigen maandschrift uitgeven, vormen samen het Nationaal Verbond Van Bijentelersgilden, dat officieel optreedt onder den naam van Syndikale Kamer der Bijenteelt in België.

Het doel dezer vereenigingen: bevordering der bijenteelt en verdediging van de belangen der imkers, wordt nagestreefd door artikels in hun maandschriften, voordrachten, vergaderingen en congressen, tentoonstellingen, prijskampen en zoo meer. Imkersvereenigingen en landbouwvereenigingen onderhouden vriendschappelijke betrekkingen met elkaar.

Van officieele zijde wordt de bijenteelt aangemoedigd en bevorderd door het verleenen van toelagen aan de vereenigingen, het houden van lessen en voordrachten, het subsidieeren van de enkele bestaande scholen voor bijenteelt. Voegen we hieraan toe, dat de honig aan een invoerrecht van 92 fr. per 100 kg onderworpen is. Wat betreft de regiementeering van den honighandel, worden door de imkers scherper maatregelen gevraagd.

Op de programma’s van de drie hoogere landbouw-instituten van het land komt een cursus over bijenteelt voor.

Reyntjens.

” II. In het volksgeloof zijn bijen belangrijk. Met Kerstmis, juist te middernacht, zingen de bijen. Op Sacramentsdag schikken zij de raten in den vorm van het H. Sacrament. In sommige streken worden bij den dood van den imker de korven behangen met een lapje zwarte stof. Als de huisvader sterft, tikt men in Normandië driemaal met den huissleutel op de korven, waarbij men het overlijden bericht; blijft dit achterwege, dan gaan de diertjes dood. Bij bruiloft versiert men er de korven met roode doeken.

De bijen steken, wie voor haar korven vloeken. Eerbare jongedochters worden nooit door een bij gestoken. Vanouds waren de bijen een soort heilige wezens. Volgens de Grieksche overlevering brachten zij spijs aan de goden.

De oude Egyptenaren bezigden den honig bij het balsemen. De Israëlieten gaven pasgeboren kinderen boter en honig, opdat zij deugdzaam en verstandig zouden worden; de eerste Christenen gaven aan de kinderen bij het doopen melk en honig. De geliefde drank onzer Germaansche voorouders was de meedrank. In een middeleeuwsch exempel wordt verteld, hoe de bijen in de geconsacreerde hostie haar Schepper erkenden en verheerlijkten.

Lit.: Ludw. Armbruster, Der Bienenstand als völkerkundliches Denkmal, in Bücherei für Bienenkunde (VIII); mr. P. Smit, in Bijdr. en Meded. van het Openluchtmuseum (nr. 10); Allried Harou, Ons Volkslev”en (1899).

Knippenberg.

” III. Voorstelling in de kunst.

In de beeldende kunst is de bij het symbool van werkzaamheid en saamhoorigheid. Soms komen bijen voor bij de deugd van zuiverheid en bij de hoop. De beteekenis is nog niet ten volle geduid, evenmin als bij de voorst, der bijen, die om een doodshoofd vliegen of erbij zijn afgebeeld.

< >