is een drukmethode, waarbij alles verdiept in een spiegelgladde koperen plaat is aangebracht, dat op den afdruk zichtbaar moet komen. Met een tampon wordt de inkt in de verdiepingen gesmeerd; de gladde koperen plaat neemt zoo goed als geen inkt aan en bovendien wordt het weinigje inkt, dat zich nog op de plaat mocht bevinden, er met een zachten doek afgeveegd.
Vervolgens wordt op de koperen plaat een blad vochtig gemaakt papier opgelegd en dit aan een sterke drukking blootgesteld, waardoor het papier den inkt aanneemt en de afdruk gereed is. Zie plaat.Met zekerheid kan de uitvinder van den diepdruk niet worden vastgesteld. De Italianen schrijven de uitvinding, in 1452, toe aan den Florentijnschen goudsmid Maso Finiguerra. Albrecht Dürer (* 1471, ♱ 1528) was een meester op het gebied der kopergravure, evenals de Duitschers Bartel (* 1502, ♱ 1540) en Sébald Beham (* 1500, ♱ 1550), H. Aldegrever (* 1502, ♱ 1558), J. Bink (* 1500, ♱ 1568) en Albrecht Altdorfer (* 1480, ♱ 1538).
In Italië muntten Andr. Mantegna (* 1431, ♱ 1506) en Antonio Raimondi (* 1488, ♱1527) uit door hun meesterlijke kopergravures. Door Primaticcio en Rosso werd in het midden der 16e eeuw de kopergravure naar Frankrijk gebracht, waar ze de school van Fontainebleau stichtten.
Met Dürer en Raimondi wedijverden de Nederlanders Lucas van Leyden (* 1494, ♱ 1533), Marten Heemskerk (* 1498, ♱ 1574), de gebroeders Wierinx (eerste helft der 16e eeuw) en later H. Goltzius (* 1558, ♱ 1616). Een nieuw tijdperk begon met P. P. Rubens (* 1577, ♱ 1640). Zijn schilderstukken en teekeningen werden door Lucas Vorsterman, Schelte van Bolswert, Paul Pontius e. a. door middel der kopergravure vermenigvuldigd.
Nederland neemt in de geschiedenis van den diepdruk een voorname plaats in. Uit den aard der zaak kunnen hier slechts enkele namen genoemd worden, zooals A. Bloemaert (* 1564, ♱ 1651), Jacob Houbraken, Reinier Vinkeles (* 1741, ♱ 1816), Corn.de Visscher (* 1629, ♱ 1662), Anthony van Dijck (* 1599, ♱ 1641), Romein de Hooge (* 1645, ♱ 1708), Jan Lievens (* 1607, f 1674), Jan en Caspar Luyken (einde 17e en begin 18e eeuw), Paulus Potter (* 1625, ♱ 1654), Rembrandt van Rijn (* 1606, ♱ 1669), Jacob Ruysdaal (* 1625, ♱ 1682), David Teniers (* 1582, ♱ 1649), Philip Wouwerman (* 1614, ♱ 1668), Hermanus Saftleven (* 1609, ♱ 1685), A. Blooteling (* 1640, ♱ 1690), A. Houbraken (* 1660, ♱ 1719) en Corn. Troost (* 1697, ♱ 1750).
De diepdruk kan op verschillende wijzen tot stand worden gebracht, welke echter in drie hoofdgroepen zijn in te deelen:
1°de gravure, die de oudste en eenvoudigste, doch de moeilijkste diepdruk-methode is. Met behulp van graveernaalden wordt de teekening verdiept in de koperen plaat aangebracht.
2° De schaafmanier of zwarte kunst, waarbij de plaat ruw wordt gemaakt, nadat de teekening op de plaat gebracht en geëtst is. De lichten worden er door schaven en polijsten in gebracht. De afdruk vertoont dan een schitterende gelijkenis met een krijtteekening. Deze reproductie-methode werd door een Hessischen luitenant L. von Siegen uitgevonden.
3° De e t s, welke een bijzondere plaats in den diepdruk inneemt, en die ook als voorbereiding tot de gravure dient. Werd de gravure veelal gebruikt voor het reproduceeren van origineele werken, de ets bezigde de kunstenaar gewoonlijk, als hij zijn eigen werken in de koperen plaat wenschte vast te leggen. De plaat, welke geëtst moet worden, bedekt men met èen zwarten etsgrond, waarop de teekening met een radeernaald wordt uitgevoerd, en wel zoo, dat de dunne etsgrond ingeritst wordt, waardoor de teekening, als ze gereed is, in roode lijnen (het koper komt bloot) op zwarten grond te voorschijn komt. Hierna wordt de plaat met een walletje van was omgeven en met etswater bedekt, de blootgelegde partijen worden door het zuur aangetast en komen verdiept in de koperen plaat.
Behalve deze drie genoemde methodes, heeft men nog de aquatinta - of krijtmanier, welke ook op het principe van het etsen berust, en de puncteermethode, waarbij met getande radertjes de teekening verdiept in het koper wordt gebracht.
Een geheel nieuwe diepdrukmethode is de rakel- of rasterdiepdruk, welke werd uitgevonden door K a r l K l i t c of, zooals hij zich later noemde, K l i e t s c h (* 31 Mei 1841 te Arnau in Bohemen, ♱ 16 Nov. 1926 te Weenen). Toen deze zijn uitvinding zoodanig had uitgewerkt, dat ze later principieel niet verbeterd kon worden, ging hij in 1891 naar Engeland. Met een Engelsche firma te Lancaster richtte hij in 1895 de Rembrandt-Intaglio Ltd. Comp. op, welke langen tijd den rakel-diepdruk als een geheim procédé beoefende. E. Rolffs, een Duitscher, heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt ten opzichte van den rasterdiepdruk.
Rolffs was eigenaar van een katoenfabriek. In 1899 vroeg hij patent aan voor een diepdrukcylinder, waarbij een raster-diapositief, met behulp van een vischlijmhuidje, op den koperen cylinder werd ge-copieerd. Dr. Mertens, die met Rolffs had samengewerkt, maakte een einde aan al de geheimdoenerij, toen hij in het Paaschnummer 1910 der Freiburger Zeitung, in rakel-diepdruk uitgevoerd, het nieuwe drukprocédé openbaarde.
De rakeldiepdruk of rasterdiepdruk wordt aldus verkregen: Men maakt van het te reproduceeren origineel een diapositief. Dit diapositief wordt gecopieerd op pigmentpapier. Het pigmentpapier is voorzien van een gekleurd gelatine-huidje. De chroomgelatine wordt, als het belicht is, onoplosbaar in warm water. Legt men het diapositief op het pigmentpapier en stelt men het aan sterke belichting bloot, dan zal het licht daar het sterkste inwerken, waar het diapositief het meest doorschijnend is. De ondoorschijnende deelen zullen alzoo op het chroomgelatinehuidje onbelicht blijven.
Nadat het diapositief op het pigmentpapier is gecopieerd, wordt het papier bedekt met een glazen plaat, waarop in een ondoorschijnende zwarte laag dunne doorschijnende, elkaar kruisende lijnen zijn aangebracht, en sterk belicht. De kruislijnen (het raster) staan nu, onoplosbaar in warm water, op het gelatine-huidje. Dikwijls copieert men het raster eerst. Vervolgens wordt het pigmentpapier op een spiegelgladden, koperen cylinder gebracht. In een warm-waterbad van ongeveer 40° C wordt, terwijl de cylinder voortdurend wordt gedraaid, de copie ontwikkeld. Na ongeveer 15 minuten kan men het papier er van verwijderen.
Hierna wordt de temperatuur van het water, tot de volledige ontwikkeling, gebracht op 45° C. De volkomen ontwikkelde cylinder wordt op kamertemperatuur afgekoeld en begoten met spiritus om een gelijkmatige hardheid van de gelatinehuid te verkrijgen. Alle deelen van den cylinder, welke niet geëtst mogen worden, dekt men af met asphaltlak, opdat tijdens het etsen die deelen niet worden aangetast.
Daarna wordt de cylinder geëtst met een oplossing van ijzerchloride.
Het etswater moet eerst door het gelatinehuidje dringen. Hoe dunner het huidje is, des te dieper zal de cylinder worden geëtst. De dunne kruislijnen (het raster) laten in het geheel geen etswater door, dus daar zal de koperen cylinder onaangetast blijven. Het raster moet dienen als steunpunt voor den rakel. De geëtste cylinder wordt in de pers gebracht en het drukken kan een aanvangnemen. De cylinder wordt van inkt voorzien, zoodat alle verdiepingen gevuld worden met inkt.
De inkt, welke op het cylinderoppervlak is gekomen, wordt er met een dun, veerend, stalen mes (rakel) afgeschraapt, zoodat alleen de verdiepingen nog maar inkt bevatten. Tusschen den beeldcylinder en den drukcylinder wordt het papier geleid, de twee cylinders drukken tegen elkaar aan, het papier wordt min of meer in de verdiepingen gedrukt, neemt den inkt aan en het bedrukte papier verlaat ten slotte de pers. Men heeft diepdrukpersen, welke van rollen papier voorzien zijn, en ook die losse vellen papier drukken. Ronner.