Diepboringen worden verdeeld in verkenningsboringen, winningsboringen en hulpboringen. Verkenningsboringen dienen om delfstofafzettingen en deklagen te verkennen óf om de geschiktheid van den bodem voor bouwgrond te beoordeelen.
Winningsboringen dienen voor de ontginning van gasvormige, vloeibare of oplosbare delfstoffen. Hulpboringen zijn hulpmiddelen bij de uitvoering van mijnbouwkundige werken.Een boorgat in den grond komt tot aan den grondwaterspiegel vol water te staan.
Dit water koelt tijdens het boren de boor, waarmede de grond op den bodem van het boorgat wordt losgewerkt.
Als boor gebruikt men een beitel of kroon. Met den beitel wordt stootend en draaiend, met de kroon altijd draaiend geboord. Het door de boor losgewerkte materiaal, het boormeel, wordt verwijderd door lepel, bus of door spoelen. In losse gronden wordt ook direct geboord met de bus of met de zakboor. Bij draaiend boren met kroon wordt steeds gespoeld. Om te spoelen zijn de stangen,die de boor met het boorwerktuig bovengronds verbinden, hol, zoodat water door de stangen naar de boor gepompt kan worden, dat dan in het boorgat weer opstijgt met het boormeel.
Om den boorgatwand voor instorting te behoeden wordt deze bekleed met buizen (plaatselijk maakt men ook gebruik van cementvulling), terwijl het boren met dikspoeling in losse gronden hiertoe steeds meer toegepast wordt. Bij de laatste methode wordt de waterspiegel in het boorgat tot aan den mond verhoogd en het soortelijk gewicht der spoeling vergroot, bijv. door vermenging met fijn-verdeeld bariumsulfaat of een klei-oplossing, zoodanig dat er in het boorgat steeds een overdruk bestaat. De dikspoeling dringt daarbij in den wand en vormt een bekleeding van het boorgat. De dikspoeling moet door pompen in voortdurende beweging worden gehouden om bezinken te voorkomen.
Al naar het doel en den aard van de te doorboren lagen is de wijze van boren, de bekleeding van het boorgat en de boorinrichting verschillend.
De eigenlijke verkenningsboringen moeten op de goedkoopste wijze een zoo volledig mogelijke kennis van de doorboorde lagen geven.
Bij winningsboringen van gas, olie en geneeskundig water wordt het grondwater uit watervoerende aardlagen afgesloten door verhuizing en cementvulling.
Bij vele winningsboringen (o.a. zout) moet op groote diepten de diameter van het boorgat nog voldoende zijn om een buis in te brengen voor het oplosmiddel en voldoende ruimte moet dan nog overblijven voor de opstijgende opgeloste delfstof. Deze boorgaten worden doorgaans geheel verhuisd.
Bij verkennings- en winningsboringen wordt vrijwel alleen verticaal naar beneden geboord, bij de hulpboringen komen alle richtingen voor tot verticaal naar boven.
Wat de diepte betreft: 5 000 meter wordt bereikbaar geacht bij den tegenwoordigen stand der techniek. Deze groote diepten zijn voor den mijnbouw van weinig belang. De diepste schacht is thans verticaal 1 830 m. Voor winningsboringen kan men in de toekomst rekenen op diepten, die hier ver boven uitgaan. De temperatuurtoename met de diepte, die op aarde niet overal hetzelfde is, doch gemiddeld 3° C per 100 m bedraagt, maakt menschelijken arbeid op belangrijk grootere diepten onmogelijk. Bij droge lucht kan men gaan tot 50° C, bij vochtige lucht slechts tot 35° C.
Kunstmatige luchtdroging en luchtkoeling kan de bereikbare diepten vergrooten en wordt reeds toegepast in goudmijnen in Zuid-Afrika, doch is zeer kostbaar. Bij alle diepboringen worden nauwkeurige temperatuurmetingen verricht om de geothermische dieptemaat vast te stellen.
Naast het 2 310 m. diepe boorgat bij Fairmont in West-Virginia zijn als diepe boorgaten bekend: Czuchow II bij Gleiwitz 2 239 m, Schubin in Posen 2 149 m, Taruschowitz in Silëzië 2 000 m.
L i t.: Tecklenberg, Handbuch der Tiefbohrkunde (Berlijn, Loewerthal); Schwemann, Das Tiefbohrwesen (Leipzig).