Conjunctuur - ( Lat. conjungere = samenvoegen). Hieronder wordt tegenwoordig verstaan het geheel van op- en neergaande bewegingen van het economische leven, welke aan het optreden van krachten in dat leven zelf te danken zijn.
Men is gewoon deze bewegingen conjunctuurgolven te noemen. De opgang is kenbaar aan stijging van de prijzen van goederen en diensten, van kapitaal- en grondrente en van de ondernemerswinst, aan vergrooting van de productiecapaciteit en de arbeidsgelegenheid, enz., terwijl bij den nedergang het omgekeerde plaats heeft. Conjunctuurbewegingen zijn alleen mogelijk en van conjunctuur kan dus alleen sprake zijn, wanneer:
1° arbeidsverdeeling tusschen de menschen wordt toegepast en de menschen daardoor van elkander afhankelijk zijn geworden;
2° voor „de markt” wordt voortgebracht, d.i. voor nog onbekende koopers. Immers de toestand van natuurlijk evenwicht tusschen voortbrenging en behoefte heeft dan plaats gemaakt voor een zoeken en tasten naar dat evenwicht, hetgeen tot een golfbeweging leiden moet.
Lit.: Mombert, Einführung in das Studium der Konjunktur; E. Wagemann Konjunkturlehre; G. W. Bruins, Het Conjunctuurvraagstuk. Vorstman.
Lit. voor België: L. Dupriez, Les méthodes d’Analyse de la conjoncture écon. et leur application à l’économie belge, depuis 1897 (Leuven 1930); Bulletin de l’Institut des Sciences Econ. de l’Univ. de Louvain (verschijnt driemaandel. van 1929 af).