Concordaat van 1801 - werd 15 Juli gesloten tusschen Napoleon en Pius VII en 18 April (Paschen) 1802 plechtig afgekondigd in de Notre Dame van Parijs. De onderhandelingen over het C. zijn door Napoleon persoonlijk ingeleid bij kard.
Martiniani, aartsbisschop van Vercelli, toen Napoleon zich door zijn overwinning bij Marengo zoo sterk voelde, dat hij zijn anti-Katholieke omgeving (Talleyrand, Fouché, Institut, leger, assermentés) durfde trotseeren. Voor de vestiging van zijn gezag in Fr. was het C. een van Napoleon’s belangrijkste daden, want hij won er de Katholieken, de meerderheid, mee, wat dan ook zijn bedoeling was.
De inhoud van het C. werd bepaald:
1° door den vurigen wensch van Pius VII, om in Fr. het kerkelijk leven te herstellen; vandaar zijn ruime concessies, die echter nergens de levensbelangen der Kerk raakten;
2° door de politieke berekening van Napoleon, die Kerk en clerus aan zich wilde binden en door haar de bevolking. De sluiting van een C. scheen velen impliciet een erkenning van Napoleon’s gezag in Fr. door de hoogste zedelijke macht: verhoogde dus zijn prestige, ook bij de Europeesche vorsten, en zou den royalisten het groote motief tot verder verzet ontnemen. Vandaar hun agitatie tegen het C. Met het oog op eigen macht en de stemming van zijn anti-Kath. omgeving hield Napoleon vast aan zeer zware eischen en trachtte hij na 1801 de toepassing van het C. volgens eigen wensch te regelen: de paus zou meewerken aan herstel van de rust in Fr., maar daarna geen beslissend gezag over de Fr. kerk uitoefenen. Hieruit zijn de moeilijkheden van later te verklaren. Om de onderhandelingen te kunnen beïnvloeden, wilde Napoleon ze in Parijs doen plaatsvinden. Zijn onderhandelaar was E. A. Bernier; de paus zond mgr.
Spina met den theoloog Caselli. Spina had echter geen volmachten, maar moest alle voorstellen, na voorloopige bespreking, doorzenden naar Rome. Na dreigement van den ongeduldigen Napoleon om de onderhandelingen af te breken (wat hij echter niet gedaan zou hebben), kwam op advies van Cacault kard. Consalvi met volmachten naar Parijs en na onderhandelingen van een jaar, waarbij de Fr. regeering list en bedrog gebruikte, kwam het C. tot stand. Napoleon had onverbiddelijk aan twee eischen vastgehouden:
1° de geseculariseerde kerkelijke goederen blijven aan de tegenwoordige bezitters, want Napoleon wilde zich deze talrijke groep niet tot vijand maken;
2° heel het oude episcopaat doet afstand, want Napoleon wantrouwde het als aanhanger van Bourbon.
Inhoud.
Als inleiding op het C. erkent de Fr. regeering den Kath. godsdienst als dien „van de groote meerderheid der Fr.” (deze werd dus geen staatsgodsdienst, maar wel eenigszins bevoorrecht). De Kath. godsdienst wordt vrij en openlijk uitgeoefend, behoudens door het gouvernement noodig geachte politie-voorschriften (art. 1). De grenzen der bisdommen worden door paus en gouvernement opnieuw vastgesteld (art. 2; aantal werd 60, waaronder 10 aartsbisdommen). De paus zal alle bisschoppen verzoeken afstand te doen (art. 3; noodgedwongen gaf Pius dit toe; 45 voldeden aan zijn verzoek; de overige 36 werden daarna van hun bestuur ontheven). De bisschoppen worden benoemd door den eersten consul; de paus verleent hun de jurisdictie (art. 4; uit oude episcopaat en lageren clerus koos Napoleon er 18; uit de assermentés 12; dezen zouden zich eerst met den H. Stoel verzoenen). Vóór hun ambtsaanvaarding leggen de bisschoppen in handen van den eersten consul (de pastoors in handen van daartoe aangewezen ambtenaren) den eed op de grondwet af en beloven tevens alle inlichtingen te zullen verschaffen omtrent samenzweringen tegen het gouvernement, indien zij daarvan kennis zouden krijgen (art. 6 en 7).
De bisschoppen benoemen tot pastoor alleen personen, tegen wie de regeering geen bezwaar heeft (art. 10). Alle nog niet verkochte kerken, noodig voor den eeredienst, worden ter beschikking van de bisschoppen gesteld (art. 12). De paus verklaart, ook namens zijn opvolgers, de bezitters van de geseculariseerde goederen „niet te zullen lastig vallen” (art. 13). De regeering zal aan bisschoppen en pastoors een behoorlijk inkomen uitkeeren (art. 14; voor overige geestelijken en onderwijsinrichtingen werd in dit opzicht niets bepaald). De paus kent den eersten consul t.o.v. den H. Stoel dezelfde rechten toe als de vroegere Fr. koningen; mocht een van zijn opvolgers niet-Kath. zijn, dan worden bovengenoemde rechten opnieuw vastgesteld (art. 17. Het C. bepaalt niets over assermentés en kloosterorden).
Het C. beantwoordde niet aan de verwachtingen van Napoleon, noch aan die van Pius VII, gevolg van principieele tegenstellingen, maar het schiep toch een modus vivendi tusschen Kerk en revolutie-staat. Uit enkele onderdeelen en vooral uit het motief, waarom het C. tot stand kwam en de wijze, waarop het door Napoleon werd toegepast, spreekt duidelijk de staatssuprematie. Toch was het C. van hooge beteekenis:
1° Kerk en hiërarchie werden door een revolutionnairen staat erkend;
2° de band tusschen Fr. kerk en H. Stoel werd hersteld en veel hechter dan vroeger, omdat de paus in het ontslag der bisschoppen een in Fr. nog nooit gekend precedent stelde, waardoor het gallicanisme sterk verzwakte;
3° einde van het schisma der assermentés;
4° volledige scheiding van Kerk en Staat houdt op;
5° opbloei van het Katholicisme in Fr.;
6° de H. Stoel erkende impliciet de regeering, voortgekomen uit de Revolutie, scheen in dit opzicht a.h.w. afscheid te nemen van het ancien régime en het koningschap der Bourbons; hierdoor vooral is het C. van 1801 het prototype geworden van alle volgende C. met moderne staten;
7° de pauselijke jurisdictie over Fr. wordt door den Staat erkend, formeel althans, want Napoleon’s ware bedoeling was anders!
De eerste jaren is (afgezien van de ➝ organieke artikelen) het Concordaat over het algemeen genomen door Napoleon zóó toegepast, dat er een opbloei kwam van het kerkelijk leven. Vandaar de hulde, hem door „zijn” bisschoppen gebracht. Ons oordeel is ongunstiger, omdat op een afstand van 1½ eeuw de nadeelen beter zijn te overzien. Het C. werd in 1905 door het ministerie Rouvier opgeheven, maar in Elzas-Lotharingen is het nog van kracht.
De strijd tusschen Napoleon en den Heiligen Stoel begint (afgezien van de ➝ organieke artikelen) door de huwelijkskwestie van Jérôme Bonaparte; door Napoleon’s eenheidsstreven in Italië ten nadeele van paus en Kerk en door zijn politiek in het algemeen, die alles wilde doen wijken, wat haar in den weg scheen te staan. Napoleon had het C. niet gesloten in het belang der Kerk, maar in zijn eigen belang. Hij zelf zou leider zijn van den Fr. clerus, niet de paus. Vandaar die sterke afhankelijkheid van de bisschoppen t.o.v. het gouvernement; Napoleon’s poging, om het C. in zijn voordeel te buigen (o.a. door de organieke art.); vandaar ten slotte de volle strijd over de benoeming van bisschoppen geheel buiten den paus om. In 1811 verklaarde Napoleon het C. voor opgeheven.
Lit.: Mathieu, Le C. de 1801 (Parijs 21904); Boulay de la Meurthe, Histoire de la Négociation du C. de 1801 [Tours 1920; bewerkt naar zijn groote bronnenpublicatie: Documents sur la Négociation du C. (6 dln. Parijs 1891-1897)]; Sevestre, L’Histoire, le texte et la destinée du C. de 1801 (Parijs 21905); De la Gorce, Histoire religieuse de la Révolution française (V Parijs 81932).
V. Claassen.
Het concordaat van 1801 bracht voor Nederland de volgende veranderingen met zich: Zeeuwsch-Vlaanderen (tevoren bij Brugge) komt bij het nieuwe bisdom Gent (1802); West-Brabant wordt wegens opheffing van het bisdom Antwerpen het zelfstandige apost. vicariaat van Breda (1803). Verschillende deelen van het tegenwoordige Limburg komen bij de nieuwe bisdommen Luik en Aken. Uit de stukken van de Bataafsche Republiek, die gehoord hebben tot de oud-bisdommen Roermond en Luik, zijn ontstaan de apost. vicariaten van Ravestein-Megen en van Grave.
de Haas.