Concordaat - (Lat. concordare = in overeenstemming zijn), 1° bij faillissement, is een accoord, waardoor onder toezicht van het gerecht, de schuldeischers met den gefailleerde de betaling hunner schuldvorderingen forfaitair regelen. ➝ Faillissement.
2° Een overeenkomst tusschen Kerk en Staat, waarin de wederzijdsche verhouding, de rechten en plichten van elk, hetzij ten opzichte van alle zaken, waarbij beide partijen eenigermate betrokken zijn, hetzij slechts op enkele bepaalde punten, worden geregeld. Hoewel scheiding van Kerk en Staat, mits niet streng doorgevoerd, niet altijd ongunstig voor de Kerk behoeft te zijn (in Nederland verkeert de Kerk zeker niet in ongunstiger conditie dan in vele Concordaatslanden), is het in den regel toch zeer gewenscht, dat de wederzijdsche rechten en plichten bij c. zoo nauwkeurig mogelijk worden vastgesteld. Het feit immers, dat Kerk en Staat dezelfde onderdanen hebben, en dat zich voortdurend vragen voordoen, die óf rechtstreeks tot beider machtssfeer behooren, zij het onder verschillend opzicht (de zgn. gemengde kwesties: het huwelijk, onderwijs en opvoeding, de sociale kwestie, enz.), óf weliswaar in zich van zuiver geestelijken aard zijn, doch indirect ook tot de interessesfeer van den staat behooren (bijv. het aantal en de indeeling der bisdommen, de benoeming der bisschoppen, het beheer der kerkelijke goederen) zal anders gemakkelijk aanleiding tot conflicten en tot onderdrukking der Kerk aanleiding geven. Vooral in landen met een gemengde bevolking, waar de Katholieken geen sterke politieke partij vormen, die in staat is om de rechten der Kerk te verdedigen, of daar, waar het staatsgezag onwelwillend gezind is jegens godsdienst en Kerk, of absolutistische neigingen heeft, is een c. voor de Kerk voordeelig, tenminste als zij daardoor vrije uitoefening en bescherming van den godsdienst, vrijheid voor het godsdienstonderwijs, erkenning van haar organisaties en instellingen kan verkrijgen. Soms worden ook c. gesloten, hoewel op sommige belangrijke punten geen overeenstemming bereikt kon worden (bijv. in het Pruisisch c. van 1929 bleef de schoolkwestie onopgelost), om tenminste voor de Kerk op ander gebied vrijheid en rechtszekerheid te verwerven. Ook voor den Staat is de harmonische samenwerking met de Kerk, bij c. geregeld, verre te verkiezen boven scheiding en vooral in een nieuw gevormden staat of na wijziging van regeeringsvorm zal een c. veel bijdragen tot de rust en orde en tot bevestiging van het nieuwe staatsgezag.
Het eerste eigenlijke c. is dat van ➝ Worms (1122), waarbij de investituurstrijd werd beëindigd. Onder de latere c. is vooral bekend het Fransche c. in 1801 tusschen Pius VII en Napoleon I gesloten, dat in 1905 door de Fr. regeering onrechtmatig werd verbroken. Het in 1827 gesloten c., dat voor Noord- en Zuid-Nederland zou gelden, is nooit uitgevoerd en in 1852 definitief prijs gegeven. Hoewel de c. in den Codex (can. 3) uitdrukkelijk gehandhaafd zijn, zijn er van de 133, vóór 1918 gesloten c. feitelijk nog slechts zeer weinige van kracht. De groote staatkundige veranderingen, die Europa als gevolg van den oorlog van 1914-1918 onderging, zijn de aanleiding geworden voor verschillende nieuwe c., die in het algemeen voor de Kerk gunstiger zijn dan de oude, nl. met Letland (1922), Beieren (1924), Polen (1925), Roemenië (1927, doch eerst in 1929 in werking getreden), Litauen (1927), Italië (1929, tegelijk met het verdrag tot oplossing der Romeinsche kwestie), Pruisen (1929), Baden (1932), Oostenrijk (1933) en het Duitsche Rijk (1933).
De inhoud der c. is verschillend. In de nieuwere zijn de voornaamste punten als volgt: de Staat erkent den Kath. godsdienst als staatsgodsdienst (Italië) of waarborgt haar tenminste volle vrijheid; erkent de burgerlijke rechtspersoonlijkheid der Kerk en van haar instellingen, of biedt de mogelijkheid, dat zij rechtspersoonlijkheid, met de bekwaamheid om bezittingen te verwerven, verkrijgen op dezelfde wijze als andere vereenigingen en stichtingen; waarborgt de vrije uitoefening van de geestelijke rechtsmacht en het vrije verkeer tusschen kerkelijk gezag en geloovigen; stelt soms het godsdienstonderricht in de scholen verplichtend en verklaart de priesters, religieuzen en seminaristen vrij van den militairen dienst; kent (in Italië en Oostenrijk) aan het kerkelijk huwelijk de burgerlijke rechtsgevolgen toe en geeft financieelen steun en tractementen aan de geestelijkheid. Omgekeerd verplicht de Kerk zich om de namen der candidaten voor het bisschopsambt van te voren aan de regeering bekend te maken, opdat deze de gelegenheid krijgt tegen de benoeming politieke bezwaren in te brengen; om de grenzen der bisdommen in overeenstemming te brengen met de landsgrenzen en geen nieuwe op te richten, tenzij in overleg met de regeering; om voor het welzijn van den Staat en diens hoofd publieke gebeden te verrichten; om geen vreemdelingen voor hoogere kerkelijke ambten te benoemen, terwijl de benoemden den eed van trouw aan het vaderland moeten afleggen. Soms wordt den geestelijken iedere deelname aan de politiek verboden en moet de Kerk zich tevreden stellen met de toelating van zuiver godsdienstige, cultureele en liefdadige vereenigingen, met uitsluiting van eigen, zelfstandige sociale organisaties (Italië, Duitschland).
Het concordaat wordt in naam van Kerk en Staat gesloten door den paus en de persoon of personen, die volgens de grondwet van het betreffende land het hoogste gezag in den Staat uitoefenen. De bisschoppen zijn, naar het thans geldend Kerkelijk Recht, niet bevoegd, omdat in het c. gewoonlijk meerdere bepalingen voorkomen, die in strijd zijn met het algemeen Kerkelijk Recht, en omdat de c. vallen onder de causae maiores, die aan den paus gereserveerd zijn (can. 220); zelfs is hun toestemming of goedkeuring geen vereischte, al zal meestal hun advies worden gevraagd. De onderhandelingen worden meestal door gevolmachtigden van beide partijen gevoerd, die ook het c. onderteekenen. In de meeste landen behoeft het c., evenals andere internationale verdragen, de goedkeuring van het parlement. Eerst daarna heeft de uitwisseling plaats van de ratificatieoorkonden, waardoor het c. volle rechtskracht verkrijgt.
Door de officieele afkondiging wordt het c. tevens een kerkelijke en staatswet en bindt als zoodanig de onderdanen van het land. Doch omtrent het wezen der c. en de verplichting, die zij aan de partijen zelf, die de overeenkomst sluiten, d.i. aan Kerk en Staat als zoodanig opleggen, bestaat onder Katholieken geen eenstemmigheid. Sommigen zien in het c. een overeenkomst, die alleen aan het staatsgezag een rechtsplicht (ex justitia) oplegt tot nakoming, terwijl de paus slechts privileges geeft, die hij ten allen tijde rechtsgeldig kan herroepen, en hem alleen den zedelijken plicht opleggen, om niet zonder ernstige redenen zijn gegeven woord te herroepen (verplichting ex fidelitate: theoria privilegiorum). Meer en meer wordt tegenwoordig aanvaard de opvatting, dat het c. een wederkeerige overeenkomst is, die aan beide zijden een rechtsplicht doet ontstaan; in deze sententie zijn echter verschillende nuanceeringen (pactum bilaterale in sensu stricto, of in sensu latiori, of sui generis).
Duur van het concordaat. Hoewel gewoonlijk voor onbepaalden tijd aangegaan, kan een c., evenals internationale verdragen, toch door verschillende oorzaken ophouden, nl.
1° met wederzijdsch goedvinden;
2° als de staat, met wien het c. is gesloten, ophoudt zelfstandig te bestaan, door inlijving bij een anderen staat of door splitsing in twee of meer staten, of zóó wezenlijk verandert, dat hij niet meer als dezelfde rechtspersoon kan worden beschouwd (aldus paus Benedictus XV in een Allocutie 21 Nov. 1921). Wanneer dit laatste geval zich voordoet, is moeilijk uit te maken, doch niet zonder meer bij wisseling van regeeringsvorm (monarchie in republiek). De vrijwel algemeene opinie houdt dan ook, dat ondanks dergelijke wisselingen het c. van kracht blijft, behoudens natuurlijk een of ander privilege, aan den koning geschonken.
3° Opzegging van één van beide partijen kan alleen dan rechtens geschieden, als zulks uitdrukkelijk is overeengekomen (bijv. in het c. met Letland), of als de andere het c. wederrechtelijk heeft geschonden, of als de omstandigheden zich zóó wijzigen, dat de verdere onderhouding ernstig afbreuk zou doen aan de vitale belangen van één van beiden, bijv. aan het zielenheil, want ieder c. wordt gesloten onder de stilzwijgende clausule: rebus sic stantibus. Uit het ophouden van het c. volgt echter niet, dat alle bepalingen er van ook ongedaan worden gemaakt, o.a. blijven zakelijke, uit het c. voortvloeiende rechten behouden, en blijven voor den Staat die verplichtingen voortbestaan, die hij ook zonder c. tegenover de Kerk te vervullen heeft.
Tekstuitgaven: E. Münch, Vollständige Sammlung aller alteren und neueren Concordate (2 dln. 1830-1831); A. Mercati, Raccolta di concordati (1919). — Lit.: Ottaviani, Institutiones iurispublici ecclesiastici (I 1926, 253 vlg.); M. Bierbaum, Das Konkordat in Kultur, Politik und Recht (1928); Lange-Ronneberg, Die Konkordate, ihre Geschichte, ihre Rechtsnatur (1929).
W. Mulder.