Codificatie - het bijeenbrengen van alle wettelijke bepalingen, behoorende tot een bepaalde stof, in één systematisch geordend wetboek. De bekendste codificaties zijn die van Justinianus voor het Romeinsche recht (ca. 550 na Chr.) en van Napoleon voor het Fransche recht (→ Burgerlijk Wetboek), welke laatste op het recht van vele landen van Europa van grooten invloed is geweest. Bij de Ned. grondwet (art. 151) is voor Nederland voorgeschreven de codificatie van het burgerlijk en handelsrecht, het burgerlijk en militair strafrecht, de rechtspleging en de inrichting der rechterlijke macht. Vgl. voor België, Grondwet (art. 139). [i]Struycken.
[/i] Codificatie van het adatrecht. Volgens een van oudsher door de Nederlandsche machthebbers in Indië gehuldigd principe dienen bestuur en rechtspraak zooveel mogelijk in overeenstemming te zijn met de inheemsche gewoonten en instellingen. Die in de practijk geroepen waren volgens dit principe te handelen, zagen zich echter bij pogingen om vast te stellen, welke gewoonten en instellingen ter plaatse golden, veelal voor onoverkomelijke moeilijkheden gesteld. Deze ervaring leidde tot een streven om te komen tot een codificatie van het → adatrecht, waardoor bestuursambtenaren en rechters in staat gesteld zouden worden door een simpel raadplegen van een adatwetboek te handelen volgens het hierboven genoemde principe. Tegen dit streven heeft zich, in het belang van het adatrecht en van het volk, waarin dit recht gegroeid en waarmee het vergroeid is, Snouck Hurgronje verzet in zijn „Advies over codificatie van adatrecht” van 1893 (Verspreide Geschriften, IV, 1, blz. 259 vlg.), en wel op deze gronden: a) dat bij codificatie van het adatrecht voor langen tijd vastgelegd zou worden wat van nature veranderlijk is; dat daarmee het adatrecht geweld zou worden aangedaan; dat gecodificeerd recht geen adatrecht meer is; b) dat de enorme verscheidenheid van locale zeden en rechtsinstellingen in Indië met zich meebrengt, dat bij een codificatie, die uiteraard voor een vrij groot gebied zou moeten gelden, vele groepen haar eigen adatrecht noodzakelijkerwijze zouden moeten verliezen; c) dat een onvermijdelijk gebrek aan gedegen kennis der adat en een onbevoegdheid tot het doen van een bepaalde keuze aan den kant van hen, die met de codificatie belast zouden worden, tot onoverkomelijke moeilijkheden en vermoedelijk tot intriges en onrecht zouden leiden. In overeenstemming met deze opvattingen tracht men tegenwoordig dan ook het hierboven vermelde bezwaar van de practijk te ondervangen door een uitvoerige beschrijving van het adatrecht (van Vollenhoven, Het Adatrecht van Nederlandsch-Indië) en het resumeeren van hetgeen algemeen Indonesisch is (idem, Adatwetboekje).
Berg.