Codificatie van justinianus - verzameling van rechtsvoorschriften uit het begin der 6e eeuw, tot stand gekomen op initiatief van keizer Justinianus (527—565). De C. omvatte:
1° Codex Justiniani, waarin keizerlijke verordeningen zijn samengebracht door een staatscommissie, waartoe o.m. → Tribonianus behoorde. Justinianus verstrekte in 528 deze opdracht, daarbij als richtlijn o.m. aangevend, dat men de verordeningen uit vroegere codices chronologisch moest verzamelen, waarbij tegenstrijdigheden en herhalingen vermeden en verouderde leges (verordeningen) geschrapt moesten worden. In de teksten mochten, waar noodig, zelfs wijzigingen worden aangebracht. Terwijl men nog bezig was met de redactie der overige gedeelten der codificatie,, verschenen telkens nieuwe keizerlijke verordeningen, zoodat een herziening van den Codex wenschelijk werd. Met deze herziening kwam men gereed in 534 (Codex repetitae praelectionis); ze trad in werking op 29 Dec. 534. De Codex, waarvan de oudste verordeningen teruggaan tot keizer Hadrianus (117— 138), is verdeeld in 12 boeken en bevat voornamelijk privaatrecht (II—VIII), bovendien kerkelijk recht (I), strafrecht (IX) en bestuursrecht (I en X—XII).
2° Digesta (of Pandectae). In 530 gaf Justinianus aan een uit 17 leden bestaande commissie, onder leiding van Tribonianus, opdracht tot het excerpeeren van de geschriften van bepaalde groepen der Klassieke Romeinsche juristen. Ook ten aanzien der Digesta gold soortgelijke richtlijn als voor den Codex. Ongeveer 2.000 geschriften zijn aldus bij wijze van uittreksel in de Digesta verwerkt (vooral geschriften van Ulpianus en Paulus). De Digesta zijn verdeeld in 50 boeken en bevatten voornamelijk privaat- en strafrecht.
Het belangrijkste handschrift is de littera Florentina (l. Pisana) uit de 6e of 7e eeuw. De commissie was, vermoedelijk dank zij een uitermate doelmatige arbeidsverdeeling (hypothese van Bluhme), reeds in 533 gereed met de compilatie van het juristenrecht (van het „ius” in tegenstelling tot de „leges” van den Codex), zoodat dit onderdeel der Codificatie kracht van wet kreeg met ingang van 30 Dec. 533. De studie van het Romeinsche Recht houdt zich de laatste decennia vooral bezig met de → interpolationes, waarbij er naar gestreefd wordt het zuiver Klassieke Recht, met terzijdelating van latere toevoegingen en wijzigingen (ook vóór-Justiniaansche), zoo goed mogelijk te reconstrueeren. De Digesta hebben voor de interpolatiewetenschap wel het meest de aandacht.
3° Institutiones. Dit is het leerboek (tevens geldend als wetboek), geschreven in opdracht van den keizer door Tribonianus en anderen. De Institutiones kregen kracht van wet met ingang van 30 Dec. 533. De Institutiones van → Gaius dienden tot model.
Doel dezer Codificatie was het scheppen van overzichtelijkheid en eenheid in het Recht. Justinianus beoogde tevens onderwijsdoeleinden; vooral de Institutiones en de Digesta moesten gebruikt worden bij het rechtsgeleerd onderwijs te Konstantinopel en Beiroet.
Justinianus heeft het plan tot uitgave der na den Codex uitgevaardigde verordeningen (Novellae) niet verwezenlijkt. De Novellae zijn ons bekend uit verschillende particuliere verzamelingen. Ze vormen met Codex, Digesta en Institutiones het Corpus iuris civilis , een benaming die te danken is aan → Gothofredus (* 1549, ✝ 1622). In de oude uitgaven van het Corpus iuris zijn aan het slot opgenomen de → Libri feudorum.
Uitg. (moderne): Mommsen-Krueger-Kroll, Corpus iuris civilis (3 dln. Berlijn 1915—1928) ; Bonfante, Ferrini e.a., Digesta Iustiniani Augusti (Milaan 1931; zakformaat).
Lit.: F. Schulz, Einführung in das Studium der Digesten (1916, geeft verdere lit.); P. Collinet, L’originalité du Digeste (1931, in Pubbl. d. Universitk Catt. d. S. Cuore, series II, vol. 33); P. W. Kamphuisen, De codificatiegedachte in het Romeinsche rijk (1922).
Hermesdorf.