Wettelijke bepalingen. - In Ned. was deze materie sedert 1810 beheerscht door eenige bepalingen van Fr. recht, vnl. de art. 16, 17 en 18 van de wet van 22 Germinal an XI, hier te lande ingevoerd bij keizerlijk decreet van 8 Nov. 1810. Deze bepalingen, die een slechts gebrekkige regeling inhielden, zijn vervangen door de wet van 25 Mei 1880, Stbl. 85, waarvoor later in de plaats kwam de thans nog geldende wet van 30 Sept. 1893, Stbl. 146.
Ingevolge laatstgenoemde wet komt het recht tot uitsluitend gebruik van een fabrieks- en handelsmerk toe aan dengene, die daarvan voor dat doel het eerst in Ned. of de Ned. koloniën of bezittingen in andere werelddeelen gebruik heeft gemaakt. Het eerste gebruik schept dus het recht, maar de wet beperkt dit tot de soort van waren, waarvoor het gebruikt wordt, en tot een termijn van drie jaren na het laatste gebruik (art. 3).
De rechthebbende kan zijn merk ter inschrijving inzenden aan het ➝ Bureau voor den industrieelen eigendom te Den Haag, alsmede, indien hij ook in andere landen aanspraak op bescherming wil maken, door bemiddeling van dit Bureau aan het Internationaal Bureau te Bern. De inschrijving, welke niet geschiedt dan na onderzoek en publicatie van het merk, om derden de gelegenheid tot opppositie te geven, ontslaat den inzender tegenover later of niet-ingeschrevenen van het bewijs, dat hij de eerste gebruiker van het merk is; wil een ander daartegenover zijn beter recht handhaven, dan moet deze bewijzen, van hetzelfde of nagenoeg hetzelfde merk gebruik gemaakt te hebben vóór den datum van inzending.
Deponeering van het merk in een ander land der Unie (d.w.z. de Unie van landen, toegetreden tot het verdrag van Washington van 2 Juni 1911) en tentoonstelling van artikelen onder het merk op een officieel erkende internationale tentoonstelling in een dier landen scheppen het wettelijk vermoeden van gebruik in Ned. van het merk, resp. vanaf de deponeering en het aanwezig zijn der artikelen op de tentoonstelling; daartoe moet echter de inzending aan het Bureau in Den Haag niet later plaats hebben dan vier maanden na het deponeeren in een ander Unieland en zes maanden na de opening der tentoonstelling.
De wijze, waarop tegen de inschrijving van het merk door derden kan worden opgekomen, is nauwkeurig geregeld (art. 9—16).
De kracht eener inschrijving vervalt o.m. bij gebreke van vernieuwing der inschrijving binnen twintig jaar na de vorige inschrijving. Voorts is op 31 Dec. 1913 de kracht vervallen van alle ingeschreven merken, die geheel of in hoofdzaak den naam of het onderscheidingsteeken van „het Roode Kruis” bevatten.
Een fabrieks- en handelsmerk kan op een derde overgaan, doch het Bureau houdt daarvan alleen aanteekening, indien tevens de betrokken fabriek of handelsinrichting aan denzelfden persoon is overgegaan.
De Wet is niet van toepassing op van overheidswege vastgestelde merken.
Wat de vereischten voor een geoorloofd merk aangaat, beperkt de wet zich tot het verbieden van woorden of voorstellingen, die in strijd zijn met de goede zeden of het merk met de openbare orde in strijd zouden brengen; ook is het gebruik, geheel of in hoofdzaak, verboden van een wapen van het Rijk of van eenig ander publiekrechtelijk lichaam. Waaraan een merk overigens moet voldoen, is ter beoordeeling van den rechter gelaten, en de jurisprudentie dienaangaande huldigt de beginselen, in de Inleiding vermeld.
Of een collectief merk naar het Ned. Recht bestaanbaar is, is een twistvraag.
Lit.: W. L. P. A. Molengraaff, Leidraad bij de beoef. v.h. Ned.
Handolsrecht (I, §12); H. F. S. Völlmar, Het Ned. Handelsrecht (hfst. V).
Ariëns. Belgisch Recht. In Belgisch Recht is deze materie thans geregeld door de wet van 1 April 1879 en door het K.B. van 7 Juli 1879. Ingevolge deze wet wordt als fabrieksmerk beschouwd elk teeken, dienende om de producten van een nijverheid of de voorwerpen van een handel te onderscheiden. Kan als merk aangenomen worden de naam van een persoon of van een firma.
Het recht tot gebruik van een fabrieks- of handelsmerk komt toe aan dengene, die dit het eerst heeft gebruikt, doch deze mag enkel aanspraak doen op uitsluitend gebruik, nadat hij dit merk neergelegd heeft ter griffie van de handelsrechtbank van het arrondissement, waar zijn handel of nijverheid is gevestigd, en hij betaalt daarvoor een taks van 60 frs. Er wordt melding gemaakt van deze neerlegging (dag en uur) in een register, en een expeditie van de neerleggingsacte wordt gestuurd naar het centraal bestuur om aldaar gepubliceerd te worden in een daartoe bestaand tijdschrift.
Een vreemdeling, waarvan de handel of nijverheidsinrichting in België gevestigd is, geniet dezelfde voordeelen als de Belgische onderdaan. De Belgen en vreemdelingen, die buiten België hun handel of nijverheidsinrichting uitbaten, genieten ook dezelfde rechten onder voorwaarde dat de wetgeving van de landen, waar zulks geschiedt, een gelijkwaardige bescherming voorziet.
De deponeering heeft enkel als gevolg een vermoeden van prioriteit. Hij, die beweert, dat hij de eerste gebruiker is van een door een ander gedeponeerd merk, moet zulks bewijzen en gerechtelijk de vernietiging van de deponeeringsakte vragen. Daartoe zijn de burgerlijke en niet de handelsrechtbanken bevoegd, alsook om te oordeelen over alle geschillen over namaking van merken.
Het feit van een merk na te maken of van een geplaatst merk te veranderen of te doen verdwijnen, of van producten, een valsch of nagemaakt merk dragende, te verkoopen, is een wanbedrijf en wordt gestraft met een gevangenzitting van 8 dagen tot maanden en een geldboete van 26 tot 2 000 frs. Het wanbedrijf mag enkel vervolgd worden op aanvraag van den benadeelde, en de rechtbank mag de inlassching van het vonnis in kranten bevelen.
België heeft al de internationale verdragen, welke de materie aanbelangen, geteekend.
Weten of in feite een merk bestaat, toegelaten wordt of nagemaakt werd, is overgelaten aan het oordeel van den rechter.
Een besluitwet van 8 Febr. 1935 heeft het collectief merk ingericht en gewaarborgd. Een collectief merk mag door een beroepsvereeniging of elke andere vereeniging neergelegd worden ter griffie van de handelsrechtbank te Brussel en wordt dan beschermd, zooals een privaat merk. Zij mogen gemaakt worden uit een teeken, welke den oorsprong, de hoedanigheid en de samenstelling van de gemerkte goederen aanduidt. Sinds dien hebben een zeker getal besluitwetten, met strafbepaling beteugeld, het feit van een valschen oorsprong van een ter koop gestelde waar (bijv. van wijn) aan te duiden.
Lit.: Braun, Traité des Marqués de Fabrique et de commerce; Pandectes Beiges (s.v. Marqués de fabriques); Fredericq, Handelsrecht.
V. Hitte.