Carboon - (Lat. carbo = kool), de vierde formatie van het Palaeozoïcum en tevens de periode, gedurende welke de Carboonformatie werd afgezet. Tegenwoordig is de naam steenkoolformatie algemeen; toch vertegenwoordigt de steenkool slechts een gering deel van de gesteenten, die in het C. over de geheele wereld zijn gevormd.
Steenkool wordt ook in andere formaties gevonden, echter is nooit cellulose in zulke groote hoeveelheden en in zoo algemeene verbreiding opgehoopt en door inkooling omgevormd als in het G. Daardoor is de steenkoolvorming het bijzondere karakteristiek van de Carboonperiode te noemen.
Het C. wordt onderverdeeld in een onderste afdeeling, de kolenkalk, en een bovenste steenkoolvoerende afdeeling, het productieve C. De kolenkalk is in Duitschland en gedeeltelijk in Engeland en Ierland door een schisteus-zanding aequivalent, den Kullm, vertegenwoordigd. Het is een zeeafzetting, terwijl de steenkoolvoerende of flözführende lagen uit vastelandmoerassen ontstaan. In Rusland en Azië treden naast de kolenkalk nog andere dikke kalklagen van mariene ontstaanswijze op (jongere kolenkalk of Fusulinakalk). Daar men in Rusland en in sommige streken van N. Amerika, in afwijking met wat boven gezegd is, juist in het onder-Carboon steenkool aantreft, kan men de volgende indeeling van het Carboon geven:
Continentale ontwikkeling Mariene ontwikkeling BovenCarboon „flözführendes” zgn. productief Carboon jongere kolen- of Fusulinakalk OnderCarboon „flözführendes” Carboon onderkolenkalk Kulm In Frankrijk verdeelt men het C. in 3 afdeelingen:
1° Dinantien (naar Dinant) voor het onder-Carboon (kolenkalk).
2° Westfalien of Moscovien (naarmate de ontwikkeling continentaal of marien is) voor het midden-Carboon.
3° Stéphanien of Ouralien voor het continentale of mariene boven-Carboon.
Tegenwoordig deelt men het C. ook in naar de fossiele flora’s.
Tijdens de vorming van de Carbonische afzettingen manifesteerde zich de Carbonische plooiing. Hand in hand met die plooiingsphase ging het optreden van magma-erupties, die als graniet- en porfiermassa’s zijn bewaard gebleven. De granietische gesteenten van veel gebergten in Duitschland, Schotland, Noorwegen enz. zijn van Carbonischen ouderdom. De verdeeling van vasteland en zee was tijdens het C. vrijwel dezelfde als gedurende de voorafgaande perioden. De ➝ Tethys vormde een geweldige zee tusschen het Noord- en Zuid-continent. De vastelanden waren bedekt met moerassen, waarvan de tropische vegetatie de oorzaak werd van de steenkoolvorming.
Het C. is de eerste formatie, waarin naast dierlijke ook plantaardige resten een groote beteekenis krijgen. Die plantenresten zijn uitsluitend afkomstig van landplanten. Hiervan zijn weer alleen cryptogamen ons bekend geworden bijv. Pteridospermen, Lepidophyten, Sigillaria’s en Calamieten. Van de Carboon-fauna valt als merkwaardig verschijnsel te noemen het in grooten getale optreden onder de lagere dieren van foraminiferen (Fusulina, Schwagerina). Onder de ongewervelde dieren spelen koralen, stekelhuidigen, brachiopoden, weekdieren (Lamellibrachiaten, Cephalopoden, Gastropoden) een groote rol.
Van werveldieren zijn uit het C. visschen, amphibiën en eenige reptielen bekend.
“Crommelin.
”