Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Buigingsverschijnselen

betekenis & definitie

Buigingsverschijnselen - Men onderscheidt buigingsverschijnselen van Fraunhofer, waarbij de interfereerende bundels evenwijdig zijn [➝ Buiging (2°); ➝ Rooster, optisch], en die van Snellius, waarbij men de stralen, uitgaande van een diafragma, in het eindige laat interfereeren. Voor een ronde opening, belicht door evenwijdig, monochromatisch licht, verklaart men het optredende verschijnsel als volgt: men neemt twee punten P en P' op de as en construeert met P, resp.

P' als middelpunt concentrische bollen met telkens 1/2 ス” ”verschil in lengte van den straal van den bol; uit P bijv. zijn zulke bollen mogelijk, uit P' drie. De oppervlakten van de door een bollenstelsel afgesneden ringen zijn dan gelijk. In P zal nu uitdooving plaats vinden, daar PA = PO + nス (➝ Buiging). Een intensiteitsmaximummvindt men overal, waar P'B = P'O (2n+1) ス /2, voor het geteekende geval 3/2 ス. Bij bewegen van een scherm in de richting OP ziet men dus een intensiteitswisseling van de centrale lichtvlek. Om de centrale vlek is een systeem van afwisselend donkere en lichte ringen, waarvan de verklaring achterwege blijft. Werkt men met niet-monochromatisch licht, dan hebben wegens het golflengteverschil der componenten de buigingsbeelden gekleurde randen.

Op analoge wijze zijn andere buigingsverschijnselen van Snellius te verklaren, als buiging aan spleten, draden en scherpe kanten.

Dekkers.

< >