Boschaanleg - bebossching, het herscheppen van heidegrond, zandverstuiving en zeeduinen in bosch. Voor heidebebossching wordt de grond voorbereid door omploegen of omspitten en bij overlast van water door grondige ontwatering.
Lichte gronden worden meest beplant met groven den (Pinus silvestris), met één- of tweejarige verspeende planten. Tegen brandgevaar worden langs de wegen strooken met berk, eik of ander loofhout beplant. Betere gronden kunnen met meer-eischende soorten als eik, beuk, larix, douglasspar, fijnspar e.d. worden beboscht. Veelal worden dan eerst voor grondverbetering, na bemesting met kunstmest, gele lupinen (Lupinus luteus) verbouwd en bij de beplanting witte elzen en overblijvende lupinen (L. augustifolia) gebruikt. Bij de bebossching van zandverstuivingen worden eerst de heuvels afgerond, de grond wordt geheel of in strooken bewerkt, dan afgemaaide heide er over uitgespreid; door schepjes zand wordt het wegwaaien belet. De heide verhindert verstuiving en beschermt de plantjes, tot deze zelf den grond bedekken.
Beplanting geschiedt met groven den, daarnaast met Oostenrijkschen den (P. nigra var. austriaca) en Corsicaanschen den (P. nigra var. corsicana). De bebossching der zeeduinen ondervindt bovendien het nadeel van den voortdurenden zeewind. Bewerking als bij zandverstuiving, vastlegging veelal door het planten van helm (Ammophila arenaria) en heidebedekking. De meest gebruikte houtsoort is Corsicaansche den, daarnaast ook bergden (P. montana) en zeeden (P. maritima).
In vochtige duinpannen kan ook loofhout worden aangeplant. Windmantels van loofhout rond de boschvakken zijn van belang. De meest moderne plantmethode is vlak naast en tegelijk met iedere plant een natten turf in te graven, die den eersten tijd als vochtreservoir dient. Bebossching is een uitstekend middel gebleken voor het vastleggen der duinen.
Sprangers.